Verdachte, leidinggevende van een accountants- en advieskantoor, wordt veroordeeld voor het feitelijk leidinggeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting van twee BV’s en het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting. Dit laatste element heeft betrekking op een privé verbouwing waarvoor kosten zakelijk in aanmerking zijn genomen. Voor wat betreft de aangiften omzetbelasting betoogde verdachte dat hij hieraan geen feitelijk leiding had gegeven omdat hij nauwelijks betrokken was bij het doen van die aangiften binnen zijn bedrijven. De Rechtbank leidt echter uit getuigenverklaringen af dat verdachte wel degelijk, als ‘micro manager’, bij de administratie van zijn bedrijven betrokken was.

De Officier van Justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De raadsman van verdachte voert aan dat bij de straftoemeting in acht moet worden genomen dat de redelijke termijn ver is overschreven, de verdachte door toedoen van de FIOD zijn baan is kwijtgeraakt en dat verdachte een blanco strafblad heeft.

De Rechtbank legt de nadruk op het feit dat juist van een leidinggevende bij een accountants- en advieskantoor professionaliteit en zorgvuldigheid mag worden verwacht. Door binnen deze beroepsgroep belastingfraude te plegen wordt niet alleen het vertrouwen in het financiële systeem ondermijnd, maar wordt ook het vertrouwen in de beroepsgroep ondermijnd. Ten aanzien van de redelijke termijn heeft de verdediging overwogen dat deze begint te lopen vanaf het moment dat cautie is verleend. De Rechtbank merkt echter het eerste formele verhoor aan als startpunt. Als gevolg hiervan overweegt de Rechtbank dat de termijn niet zodanig is overschreden dat hier in aanzienlijke mate rekening mee moet worden gehouden. Verder houdt de Rechtbank ten nadele van de verdachte rekening met de verschillende gedragingen die gericht waren op het doen van onjuiste aangiften. Bovendien merkt de Rechtbank op dat de verdachte op geen enkele manier zelfinzicht ten aanzien van de strafbaarheid van de gedragingen heeft getoond.

De Rechtbank houdt verder rekening met een fiscaal nadeel van € 224.689,00 dat de maatschappij als gevolg van de belastingfraude heeft geleden. De Rechtbank merkt op dat de LOVS-richtlijn bij een fiscaal nadeel tussen de € 125.000,00 en € 250.000,00 als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden neemt.

Gelet op de voorgaande omstandigheden acht de Rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2020:2250