Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij i) belastingfraude heeft gepleegd door het indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting en 2) in dat kader belastingaangiften valselijk heeft opgemaakt (valsheid in geschrift).

In 2012 en 2013 kwamen bij de Belastingdienst klikberichten binnen waaruit zou blijken dat verdachte een aantal frauduleuze aangiften inkomstenbelasting voor derden had ingediend. Na een controle van deze aangiften werd duidelijk dat de aangiften, ingediend via het IP-adres van verdachte, mogelijk onjuistheden bevatten. Het zou gaan om 329 aangiften inkomstenbelasting, welke veelal persoonsgebonden aftrekposten bevatten. Na een steekproef is gebleken dat het leeuwendeel van de bevraagde personen de aftrekposten niet kon onderbouwen.

De Rechtbank is van oordeel dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard ter zake van het tenlastegelegde valsheid in geschrift. De elektronische aangiften zijn immers door verdachte opgemaakt met als enige doel deze bij de Belastingdienst in te dienen. Het valselijk opmaken van deze aangiften ging noodzakelijkerwijs vooraf aan het gebruik maken daarvan door deze aangiften bij de Belastingdienst in te dienen. De Rechtbank is daarom van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen volledig met elkaar samenvallen, zodat er grond bestaat om in dit geval ook ten opzichte van (het als tweede alternatief cumulatief ten laste gelegde) artikel 225 Sr, specialiteit van de AWR aan te nemen. Het OM is naar het oordeel van de Rechtbank wel ontvankelijk voor wat betreft de (eerste alternatief cumulatief) ten laste gelegde belastingfraude.

De verdediging stelt zich op het standpunt dat de opzet bij verdachte ontbrak op het onjuist of onvolledig indienen van de aangiften, zodat vrijspraak moet volgen. Als de Rechtbank hieraan voorbij gaat, moet eveneens vrijspraak volgen, omdat art. 69 AWR een kwaliteitsdelict is, dat alleen kan worden begaan door degene die belastingplichtig is.

Het verweer dat verdachte niet als pleger kan worden aangemerkt wordt door de Rechtbank verworpen omdat dit blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Vast is komen te staan dat verdachte als gemachtigde namens belastingplichtigen opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend. Het strafbare feit van het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften kan naar het oordeel van de Rechtbank ook worden begaan door een gemachtigde. Dit blijkt ook uit het zesde lid van art. 69 AWR, dat voorziet in de mogelijkheid om een beroepsverbod op te leggen.

De Rechtbank gaat uit van een benadelingsbedrag van (ten minste) € 300.000. Alles afwegende veroordeelt de Rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te onthouden van iedere vorm van advisering inzake fiscale aangelegenheden van derden, daaronder begrepen het opmaken en indienen van belastingaangiften alsook van ieder contact met de Belastingdienst ten behoeve van derden.

Rechtbank Amsterdam 21 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1083

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2017:1083