Verdachte wordt ervan verdacht dat zij samen met een medeverdachte via hun bedrijven jarenlang belasting hebben ontdoken door valse aangifte omzetbelasting te doen, het daarmee bespaarde geld heeft witgewassen en gebruik heeft gemaakt van valse inkoopfacturen om daarmee invoerrechten en antidumpingheffingen te ontduiken.

Volgens de Rechtbank hebben verdachte en de medeverdachte diverse vennootschappen opgericht. Zij hebben deze bedrijven niet op hun eigen naam gezet, maar op naam van zogenoemde stromannen of katvangers. Verdachte verzorgde de administratie van de bedrijven en de dagelijkse uitvoering terwijl medeverdachte zorgde voor de inkoop en exploitatie van de daadwerkelijke winkels. Vanaf 2011 tot 2017 werd niet de volledige BTW afgedragen, omdat telkens een lagere omzet werd aangegeven. Ook wisten beide verdachten van het gesjoemel met de inkoopfacturen ten behoeve van de lagere antidumpheffing, wat voor een hogere omzet zorgde die telkens niet of slechts gedeeltelijk werd opgegeven aan de Belastingdienst.

De Rechtbank is van oordeel dat verdachte en medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan een complex van fraudefeiten waarmee zij zichzelf voor een bedrag van meer dan 2,3 miljoen euro hebben verrijkt. Verdachte heeft dat kennelijk niet zo ervaren, nu zij ten overstaan van de politie en ter zitting telkens heeft herhaald dat het geld is benut om andere financiële gaten mee te dichten. De Rechtbank wijst verdachte erop dat ook als het geld is gebruikt om schulden af te betalen, verdachten daar ook voordeel van hebben genoten doordat bijvoorbeeld de bedrijven niet failliet zijn gegaan. De Rechtbank constateert verder dat verdachten – in tegenstelling tot het standpunt van verdachten – wel degelijk een luxe leven hebben gehad. Zo beschikten verdachten over twee woningen, twee auto’s en dineerden zij volgens getuigen in (dure) restaurants.

Bij het bepalen van de straf zal de Rechtbank uitgaan van de nadeelsberekening in plaats van de voordeelsberekening. De Rechtbank acht voor de strafbepaling namelijk relevant welke mate van financiële schade verdachten hebben aangericht. Die schade, bestaande uit de niet afgedragen omzetbelasting en de ontdoken invoerrechten en antidumpingheffingen, is berekend op ongeveer 4,5 miljoen euro.

De Rechtbank veroordeelt – alles afwegende – verdachte tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De Rechtbank ziet eveneens aanleiding om een beroepsverbod op te leggen van 5 jaar nadat de gevangenisstraf is uitgezeten.

Aan de medeverdachte is dezelfde straf opgelegd.

Rechtbank Amsterdam 19 juni 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:4721

Rechtbank Amsterdam 19 juni 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:4722