Belanghebbende is op 28 februari 2016 uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2015. Per 2 mei 2016 zijn de goederen die belanghebbende (zullen) toebehoren onder bewind gesteld van een bewindvoerder, omdat belanghebbende niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.

De inspecteur heeft bij brief van 17 juni 2016 een herinnering tot het doen van aangifte verstuurd aan de bewindvoerder van belanghebbende. Vervolgens is de bewindvoerder nogmaals aangemaand om uiterlijk 12 augustus 2016 de aangifte in te dienen. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 4 oktober 2016 de aangifte ingediend. De inspecteur heeft om die reden een verzuimboete van € 369 opgelegd.

In geschil is de vraag of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Belanghebbende voert aan dat het niet tijdig doen van aangifte haar niet kan worden toegerekend, omdat zij ten tijde van de plicht tot het doen van aangifte niet in staat was zelfstandig haar zaken te regelen.

Naar het oordeel van de Rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Aannemelijk is dat belanghebbende op het moment waarop zij werd uitgenodigd tot het doen van aangifte niet het besef had dat zij aangifte moest doen en dat zij daar in redelijkheid niet voor kon zorgdragen. Dit, gelet op de opname van belanghebbende, toen zij 74 jaar oud was, in een gesloten kliniek eind 2015 en de onderbewindstelling medio 2016. Dat vervolgens haar bewindvoerder niet tijdig haar aangifte heeft ingediend of laten indienen, kan voorts naar het oordeel van de Rechtbank niet aan belanghebbende worden toegerekend. Voldoende aannemelijk is dat belanghebbende niet in staat was hem daarop aan te spreken.

De Rechtbank vernietigt de aan belanghebbende opgelegde verzuimboete.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2018:3998