Belanghebbende in deze zaak was werkzaam bij de gemeente en betrokken bij de inkoop van goederen en diensten. Hij is veroordeeld voor oplichting, (gewoonte)witwassen, valsheid in geschrifte en diefstal, omdat hij goederen en diensten had afgenomen op kosten van de gemeente. De inspecteur legt vervolgens (navorderings)aanslagen met vergrijpboetes op.

In deze fiscale procedure heeft de inspecteur – mede op basis van de resultaten uit derdenonderzoeken en de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek – (navorderings)aanslagen opgelegd over de jaren 2013 tot en met 2016 met correcties van ongeveer € 400.000 per jaar en vergrijpboetes van ongeveer € 200.000 per jaar. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende inkopen voor privédoeleinden door de gemeente laten betalen. Het voordeel daaruit heeft hij niet aangegeven in zijn aangiften. In bezwaar zijn de aanslagen gehandhaafd, maar de vergrijpboetes verminderd tot ca. € 40.000 per jaar.

In de strafrechtelijke procedure heeft belanghebbende erkend dat hij een bedrag van ruim € 200.000 aan goederen en diensten die voor hem bestemd waren, heeft laten betalen door de gemeente. De strafrechter heeft echter een aanzienlijk hoger bedrag bewezen verklaard en belanghebbende veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 328.571,29 aan de gemeente als benadeelde partij.

De rechtbank oordeelt in de fiscale procedure dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende voor alle onderhavige jaren niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de schatting van de inspecteur – op één onderdeel na – redelijk is.

Ten aanzien van de vergrijpboetes oordeelt de rechtbank dat de inspecteur “aannemelijk heeft gemaakt dat het aan het opzet van belanghebbende is te wijten dat de aangiften onjuist zijn gedaan dan wel dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.” Door grote bedragen niet in de aangiften te verantwoorden, heeft belanghebbende volgens de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven.

De inspecteur heeft de boetes – vanwege de strafrechtelijke veroordeling en financiële situatie van belanghebbende – reeds verminderd met 20%. De rechtbank acht een lagere boete passend, mede omdat belanghebbende ook nog van ruim € 3 ton als schadevergoeding moet betalen aan de gemeente. De rechtbank acht een boete van in beginsel € 20.000 per jaar passend en geboden en matigt deze vervolgens nog met 15% tot een bedrag van € 17.000 per jaar vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Rb. Zeeland-West-Brabant 7 april 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:1667.