Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat dat belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan BTW-fraude, dan wel wist of had moeten weten dat zij deelnam aan een keten waarin de fraude werd gepleegd. De inspecteur heeft toepassing van het nultarief dan ook terecht geweigerd. Interessant zijn de overwegingen van het hof over het recht op rechtsbijstand in een fiscale (boete-)procedure en de gevolgen voor de vergrijpboeten.

Belanghebbende in deze zaak houdt zich bezig met de aan- en verkoop van tweedehands auto’s. De auto’s worden verkocht aan afnemers in zowel binnen- en buitenland. Naar aanleiding van een boekenonderzoek, waarbij de focus ligt op de leveringen naar Hongarije, legt de inspecteur naheffingsaanslagen omzetbelasting op met vergrijpboeten.

In hoger beroep overweegt het hof dat uit de feiten en omstandigheden volgt dat de in Hongarije geregistreerde ondernemingen niet de afnemers zijn van de auto’s. Verder acht het hof aannemelijk dat belanghebbende wist dat niet de werkelijke afnemers op de facturen stonden vermeld. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het hof op zijn minst bewust weggekeken, geen informatie verzameld met betrekking tot de gestelde afnemers en daarnaast actief informatie met betrekking tot de werkelijke afnemers gewist. Uit dit handelen blijkt dat belanghebbende wist dat niet de juiste afnemers op de facturen stonden vermeld (opzet) en heeft belanghebbende zich schuldig gemaakt aan fraude (het invullen van onjuiste afnemers op de facturen). De toepassing van het nultarief is dan ook terecht geweigerd.

In geschil is verder of de inspecteur de verklaringen van de bestuurder van belanghebbende mag gebruiken voor het bewijs voor de vergrijpboeten.

Het hof overweegt onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad dat het opleggen van vergrijpboetes wordt aangemerkt als ‘criminal charge’ in de zin van art. 6 EVRM. Dit leidt ertoe dat ten aanzien van de in geschil zijnde vergrijpboetes de waarborgen van art. 6 EVRM evenals de waarborgen van de artt. 47 en 48 van het Handvest van toepassing zijn. Gelet daarop is het hof van oordeel dat belanghebbende op het moment dat zij als verdachte werd aangemerkt en de bestuurder van belanghebbende de cautie kreeg ook had moeten worden gewezen op haar recht op rechtsbijstand.

Niet in geschil is dat (de bestuurder van) belanghebbende niet is gewezen op zijn recht op rechtsbijstand. Daarmee is sprake van een vormverzuim. In de regel dient een dergelijk vormverzuim tot uitsluiting van het bewijs van de ter gelegenheid van het verhoor afgelegde verklaring te leiden. Het hof laat daarom bij de beoordeling van de opgelegde vergrijpboetes de door de bestuurder van belanghebbende afgelegde verklaringen tijdens de gesprekken van 26 augustus 2016 en 10 januari 2017 bij de Belastingdienst buiten beschouwing. Zonder de verklaringen van belanghebbende acht het hof opzet niet bewezen. Het hof acht wel grove schuld aanwezig en vermindert de vergrijpen tot 25%.

Hof Arnhem-Leeuwarden 20 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8130