Aan verdachte, een ondernemer, is ten laste gelegd dat hij onvolledige aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting heeft ingediend en een pelovereenkomst heeft geantedateerd.

Op enig moment is door een medeverdachte (de broer van verdachte) aan de Belastingdienst verzocht om zijn eenmanszaak geruisloos in te brengen in een in Liechtenstein opgerichte vennootschap waarvan verdachte en medeverdachte ieder voor 50% middellijk aandeelhouder waren. Een medewerker van de Belastingdienst zag in een overgelegde balans dat de eenmanszaak van de medeverdachte een deelneming had in Liechtenstein. Naar aanleiding daarvan zijn vragen gesteld aan de verdachten en is een strafrechtelijk onderzoek gestart.

Verdachte is overeengekomen om garnalen in Marokko te laten pellen waarmee hij inkomen kon generen. Verdachte heeft, tot op het moment waarop een vennootschap in Liechtenstein is opgericht waaraan het pelcontract en de aandelen in een Marokkaanse vennootschap zijn overgedragen, opzettelijk geen inkomen in Nederland in zijn aangiften inkomstenbelasting 2007 en 2008 laten opnemen.

Verdachte, die reeds jarenlang ondernemer is, heeft daarmee naar het oordeel van het Hof opzettelijk inkomen dat hij in het buitenland genereerde buiten het zicht van de Nederlandse fiscus gehouden. Verdachte heeft op eigen initiatief diverse landen bezocht en adviezen ingewonnen om de winstgevende activiteiten in Marokko te verhullen. Naar het oordeel van het Hof heeft verdachte, ook toen hij wist dat de Belastingdienst onderzoek deed en vragen stelde over het pelstation in Marokko en de Liechtensteinse vennootschap, er niet voor gekozen om de Belastingdienst te informeren, terwijl hij daarvoor ruimschoots de tijd heeft gehad.

Door verdachte werd voorts een beroep gedaan op de aanwezigheid van een pleitbaar standpunt. Het Hof refereert in dat verband aan het arrest van de strafkamer van de Hoge Raad (Hoge Raad heeft op 6 maart 2012 (LJN: BQ8596) en onderkent ter zake zowel een objectieve als een subjectieve component. Zowel ter zake van de objectieve component als van de subjectieve component concludeert het Hof dat daarvan in de onderhavige zaak geen sprake is.

Het Hof acht bewezen dat verdachte zijn aangiften inkomstenbelasting opzettelijk onvolledig heeft ingediend. Voor het overige dient verdachte naar het oordeel van het Hof te worden vrijgesproken, nu niet is gebleken dat verdachte in weerwil van aan hem verstrekte adviezen de winst opzettelijk niet in de aangifte vennootschapsbelasting heeft vermeld en er verder onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn. Het Hof veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 75.000

 

Gerechtshof Amsterdam 14 april 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2260

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:2260