Een belastingadviseur heeft aan vier klanten, waaronder verdachte, een constructie geadviseerd waardoor er geen belasting wordt voldaan over uitgekeerde bedragen. Aan verdachte is geadviseerd de aandelen van de vennootschap over te dragen aan een stichting (2011), nadat onder andere de liquide middelen via de rekening-courant – in geval van verdachte € 419.425 – aan de DGA zouden zijn uitbetaald. Vast staat dat de uitkeringen niet als zodanig zijn verwerkt in de aangifte van verdachte. Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan het doen van onjuiste aangifte en valsheid in geschrifte.

De raadsman van verdachte voert ten eerste aan dat sprake is van een pleitbaar standpunt waardoor er geen sprake is van een onjuiste/onvolledige aangifte. De raadsman betoogt dat de heffing ten aanzien van de verkoop van aandelen niet grond vindt in de inkomstenbelasting, maar in de dividendbelasting. De betalingen uit onzakelijke leningen zouden als dividend aangemerkt dienen te worden. Verdachte mocht er zodoende van uit gaan dat een nihilaangifte inkomstenbelasting juist was, aldus de verdediging.  De Rechtbank volgt deze redenering niet. Hiertoe overweegt de Rechtbank dat onder andere uit de akte van levering blijkt dat de verkoopprijs € 419.425 is geweest zijnde hetzelfde bedrag als de rekening-courant schuld. Zodoende komt de Rechtbank tot het oordeel dat er dus sprake is van een rekening courant-schuld en niet van dividenduitkeringen: verdachte heeft geen pleitbaar standpunt.

Ten tweede voert de raadsman aan dat niet kan worden bewezen dat er sprake is van opzet nu verdachte vertrouwde op de belastingadviseur en de aangifte zelf niet heeft ingezien noch ingediend. Uit e-mailcorrespondentie tussen verdachte en de adviseur én uit het verhoor bij de FIOD komt naar voren dat verdachte wist dat inkomstenbelasting betaald moest worden, maar dat hij wachtte totdat hij ‘iets hoorde’ van de Belastingdienst. Dit (samenhangend) verweer gaat volgens de Rechtbank niet op. Het gebruiken van een adviseur heeft verdachte niet ontslagen van zijn eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het doen van juiste aangifte; de verdachte heeft zodoende willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangifte onjuist was.

De Rechtbank acht het onjuist/onvolledig doen van aangifte en valsheid in geschrift bewezen. Wat betreft de oplegging van de straf gaat de Rechtbank uit van een benadelingsbedrag van € 108.679. Daarnaast heeft de strafzaak te lang geduurd door het niet voortvarend handelen van het OM. Ook is verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Deze omstandigheden in acht nemend komt de Rechtbank tot een geldboete van € 5.000.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2020:4945