De Nederlandsche Bank (DNB) heeft aan appellante (een trustkantoor) een boete van € 40.000 opgelegd voor het niet onverwijld melden van een ongebruikelijke transactie. Rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is opgekomen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Appellante verleende diensten aan een eigenaar van onroerend goed in Oekraïne ter waarde van ruim USD 10.000.000. De certificaten waren in handen van een rechtspersoon naar het recht van de Republiek der Seychellen. De aandelen in deze rechtspersoon werden gehouden door een ‘nominee shareholder’. De UBO was een natuurlijk persoon met de Oekraïense nationaliteit. In december 2013 wordt appellante geïnformeerd dat de aandelen op 15 juli 2013 om niet zijn overgedragen aan een andere persoon met de Oekraïense nationaliteit. Appellante heeft over de aandelentransactie nadere informatie ingewonnen bij de voormalige eigenaar. In april 2014 meldt appellante diverse ongebruikelijke transacties, waaronder de aandelentransactie. Volgens DNB en de Rechtbank had appellante eerder moeten overgaan tot het melden van de ongebruikelijke transactie.

De eerste hogerberoepsgrond richt zich tegen de uitleg van de Rechtbank van het begrip transactie in de zin van de Wwft. Het College is het echter eens met de Rechtbank dat de overdracht van de aandelen kwalificeert als een (ongebruikelijke) transactie. Daartoe acht het College met name van belang dat de constructie specifiek is opgezet om de vastgoedportefeuille af te schermen tegen de mogelijke invordering van de Oekraïense overheid. De klant van appellante speelde daarin een sleutelrol en appellante was daarbij nauw betrokken. De wisseling van de UBO wijzigde de positie van de klant van appellante werkelijk, omdat zij de vastgoedportefeuille vanaf dat moment voor een ander is gaan houden.

Het oordeel van de Rechtbank dat sprake was van een ongebruikelijke transacties wordt eveneens juist bevonden. Het College overweegt dat de transactie een beperkt gedocumenteerde overdracht om niet betreft van een vastgoedportefeuille met een waarde van ongeveer USD 10.000.000 tussen twee personen met de Oekraïense nationaliteit. De waarde van de overgedragen vastgoedportefeuille staat bovendien in opvallende verhouding tot het bij appellante bekende verdere vermogen van de voormalige UBO. Het ongebruikelijke karakter was bovendien door appellante onderkend. Eén van de bestuurders had de transactie bestempeld als ‘highly unusual’.

Ook ziet het College  geen aanleiding te oordelen dat appellante geen enkel verwijt treft. Voorts acht het College de boete van € 40.000, mede gelet op het bewezen “track record”, passend en geboden. Het hoger beroep van appellante wordt ongegrond verklaard.

CBb 17 januari 2018, ECLI:NL:CBB:2018:6

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CBB:2018:6