Op 6 december 2012 is bezwaar gemaakt tegen de UTB en op 18 december 2012 heeft belanghebbende per fax een factuur naar de inspecteur gestuurd met daarop een factuurwaarde van € 72.799. Op 20 december 2012 heeft de inspecteur voor het eerst aangekondigd dat hij van plan is om op grond van artikel 220 van het Communautair Douanewetboek tot navordering over te gaan van een bedrag van € 4.674 aan douanerechten, aangezien de douanewaarde moet worden vastgesteld op de factuurwaarde en deze hoger is dan aan de hand van de statistische gegevens was berekend.

Op 20 maart 2013 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de eerste UTB ongegrond verklaard en nogmaals aangekondigd opnieuw een UTB te zullen gaan opleggen. Belanghebbende verzet zich hiertegen omdat de tweede UTB een hogere heffing behelst dan in eerste instantie is opgelegd. In hoger beroep is in geschil of de tweede UTB die aan belanghebbende is uitgereikt in strijd is met het verbod op reformatio in peius en of dit dient te leiden tot vernietiging van de UTB. Het verbod op reformatio in peius houdt in dat de indiener van het bezwaar niet in een nadeligere positie mag komen te verkeren dan zonder het instellen van het bezwaar het geval zou zijn geweest. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit beginsel niet als zelfstandige beroepsgrond kan slagen.

Het Hof oordeelt dat het tegen de eerste UTB ingediende bezwaar ongegrond is verklaard zodat de UTB ongewijzigd is gebleven. De stelling van belanghebbende dat het verbod op reformatio in peius dusdanig ver reikt dat het indienen van een bezwaarschrift tegen de eerste UTB, in de weg staat aan navordering ter zake van de desbetreffende douaneschuld, dient tevens te worden verworpen. De inspecteur heeft waar het douanerechten betreft de plicht om tot navordering over te gaan, indien hij vaststelt dat hij een te laag belastingbedrag heeft geboekt, ook indien geen bezwaar wordt gemaakt tegen de primaire UTB. Van een verslechtering van de positie van belanghebbende als gevolg van het door haar ingediende bezwaarschrift is derhalve geen sprake. Tot slot heeft volgens het Hof te gelden dat het afzien van de navordering van douanerechten uitsluitend wordt beheerst door dwingende voorschriften van het Unierecht, zodat een eventuele schending van het verbod op reformatio in peius er nimmer toe kan leiden dat navordering achterwege blijft.

Gerechtshof Amsterdam 14 juni 2016, nr. 14/00635

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:2434