Belanghebbende is gehuwd. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn op 1 oktober 2012 naar Nederland geremigreerd. Belanghebbende houdt alle aandelen in Pensioen BV en Pensioen BV houdt alle aandelen in Vastgoed BV. Beide vennootschappen zijn in Nederland gevestigd. Belanghebbende was eigenaar van een onroerende zaak en daarbij gelegen percelen grond. Belanghebbende heeft de onroerende zaak bij notariële akte van 13 december 2012 aan Vastgoed BV geleverd. Volgens de akte heeft belanghebbende de betreffende onroerende zaak bij overeenkomst van 31 oktober 2012 verkocht aan Vastgoed BV voor € 2.545.000.

Naar aanleiding van de vastgoedtransactie is namens de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld. Hieruit volgde dat sprake was van inkomen wegens het ter beschikking stellen van vermogen, dat de waarde in het economisch verkeer van de geleverde onroerende zaken € 800.000 bedraagt en dat voor het verschil tussen € 2.545.000 en € 800.000 sprake is van een (netto) uitdeling.

Belanghebbende is voor het jaar 2012 uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen via het M-biljet. De inspecteur heeft een aanslag opgelegd conform de aangifte terwijl het boekenonderzoek nog liep. Gelijktijdig heeft de inspecteur een vergrijpboete opgelegd van € 92.382.

In geschil is onder meer of de vergrijpboete terecht aan belanghebbende is opgelegd.

Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt. De inspecteur stelt primair dat belanghebbende ter zake van de aan de navordering ten grondslag liggende feiten te kwader trouw is en subsidiair dat sprake is van een fout.

De Rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij belanghebbende sprake is van kwader trouw ten tijde van het doen van de aangifte. De inspecteur richt zich vooral op de wetenschap van de te hoge verkoopprijs bij de transactie als zodanig. Die (gestelde) wetenschap is echter niet doorslaggevend: het gaat om de informatievoorziening richting de inspecteur, hier in het bijzonder (de gedraging bij het doen van) de aangifte. Er zijn geen aanwijzingen dat belanghebbende opzettelijk de inspecteur op het verkeerde been heeft willen zetten.

De Rechtbank is van oordeel dat bij de aanslagregeling sprake is van een verwijtbaar onjuist inzicht van ambtenaren in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht, zodat geen sprake is van een fout die de navordering rechtvaardigt.

De navorderingsaanslag dient te worden vernietigd.  Omdat de navorderingsaanslag wordt vernietigd, wordt ook de daarmee samenhangende boetebeschikking vernietigd.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2020:922