Belanghebbende, een uitzendbureau, stelt haar werknemers in de gelegenheid om een opleiding te volgen. Belanghebbende heeft in haar loonaangiften voor diverse, veelal Poolse werknemers, de afdrachtvermindering onderwijs in verband met het volgen van beroepspraktijkvorming toegepast in het kader van een beroepsbegeleidende leerweg.
Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht om te beoordelen of zij recht heeft op afdrachtvermindering. Daartoe heeft belanghebbende alle relevante stukken overgelegd. Belanghebbende heeft enige keren contact gehad met de inspecteur met het verzoek een standpunt in te nemen. Vervolgens is – op verzoek van de inspecteur – door de onderwijsinspectie een onderzoek gestart en is geconcludeerd dat de opleidingen niet voldoen aan de voorwaarden voor de afdrachtvermindering. De inspecteur heeft naar aanleiding van die conclusie naheffingsaanslagen loonheffingen alsmede verzuimboeten opgelegd. In geschil is onder meer of de verzuimboeten terecht zijn opgelegd.
De Rechtbank verwerpt het beroep van belanghebbende dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Naar het oordeel van de Rechtbank is de omstandigheid dat belanghebbende de inspecteur herhaaldelijk om standpuntbepaling heeft verzocht, hiervoor onvoldoende. Dat belanghebbende er voor heeft gekozen om in afwachting van de standpuntbepaling van de inspecteur toch de afdrachtvermindering te blijven toepassen, komt dan ook voor rekening van belanghebbende. Het moet voor belanghebbende duidelijk zijn geweest dat niet aan de voorwaarden voor toepassing van de afdrachtvermindering wordt voldaan indien geen of onvoldoende beroepspraktijkvorming plaatsvindt. De Rechtbank verwerpt derhalve eveneens het beroep op een pleitbaar c.q. verdedigbaar standpunt.
De Rechtbank acht de opgelegde verzuimboeten passend en geboden. De Rechtbank ziet geen aanleiding om de verzuimboeten te matigen. Voorts heeft belanghebbende naar het oordeel van de Rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij in dermate slechte financiële omstandigheden verkeert of heeft verkeerd dat dit moet leiden tot matiging van de verzuimboeten. De Rechtbank ziet echter wel aanleiding om de verzuimboeten ambtshalve – vanwege overschrijding van de redelijke termijn – te matigen met 10%.
Rechtbank Den Haag 15 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:10751
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2016:10751