Tijdens een huiszoeking bij eiser zijn diverse administratieve bescheiden inbeslaggenomen, waaronder bankafschriften, schriften, aangifte-gegevens en een computer. Gebleken is dat eiser voor een groot aantal belastingplichtigen 8.603 aangiften inkomstenbelasting heeft verzonden/ingediend. Eiser stond niet als ondernemer in de systemen van de Belastingdienst geregistreerd. Op basis van de hierboven genoemde gegevens heeft de inspecteur (hierna: verweerder) geconcludeerd dat eiser tegen vergoeding aangiften inkomstenbelasting heeft verzorgd voor derden, dat hij aldus wel degelijk ondernemer is in de zin van de Wet OB en dat hij ten onrechte geen aangiften omzetbelasting heeft gedaan over deze vergoedingen. Aan eiser is een naheffingsaanslag opgelegd.

Eiser voert in bezwaar aan dat de naheffingsaanslag voor een te hoog bedrag is vastgesteld. Eiser meent dat uitsluitend de ontvangen vergoeding voor de daadwerkelijk ingediende aangiften maatgevend is voor de hoogte van de naheffingsaanslag. Voorts stelt belanghebbende dat de gemiddelde vergoeding te hoog is vastgesteld, nu hij gebruik maakt van een gestaffeld systeem. Volgens zijn eigen administratie bedraagt dit gemiddelde bedrag € 35, in plaats van het door verweerder gestelde bedrag van € 46. Verweerder handhaaft echter de aanslag bij uitspraak op bezwaar.

In beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Naast hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, stelt hij zich voor de rechtbank op het standpunt dat hij geen economische activiteit verrichtte, gelet op de lage vergoeding die hij voor het indienen van de aangiften ontving. Omdat eiser niet als ondernemer kwalificeerde, heeft hij ook niet de verplichting gehad verweerder te verzoeken om een uitnodiging tot het doen van aangifte OB. Verweerder stelt dat eiser wel degelijk kwalificeerde als ondernemer, en dat zijn handelswijze gelijk te stellen is met het niet doen van de vereiste aangifte als bedoeld in art. 27e AWR, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast moet volgen.

De rechtbank oordeelt dat eiser terecht is aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting. Eiser heeft gedurende onderhavige jaren een groot aantal aangiften voor derden ingevuld en naar de belastingdienst verzonden. Eiser heeft hierdoor economische activiteiten verricht als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de BTW-richtlijn.

Voor wat betreft de omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte, merkt de rechtbank op dat daarvan slechts sprake kan zijn indien de betrokkene door de inspecteur is uitgenodigd tot het doen van aangifte en hij dit vervolgens niet of tot een te laag bedrag doet (HR 21 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2367). Nu eiser in de in het geding zijnde periode niet als ondernemer stond geregistreerd, is eiser ook niet uitgenodigd tot het doen van aangifte. Van omkering en verzwaring van de bewijslast kan dan ook geen sprake zijn.

De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag overeenkomstig de (gemotiveerde) berekening van eiser.

Rechtbank Gelderland, 5-8-2016

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2016:4388