Belanghebbende is een fiscale eenheid, bestaande uit verschillende vennootschappen.

De inspecteur heeft belanghebbende bij schrijven van 3 januari 2017 verzocht om inzicht te geven van de verschuldigde omzetbelasting over 2013. Bij schrijven van 13 januari 2017 heeft belanghebbende daarop gereageerd en op 27 januari 2017 is een suppletieaangifte omzetbelastingbelasting ingediend over het jaar 2013 met een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 59.915.

De inspecteur heeft vervolgens een vergrijpboete ex artikel 67f AWR opgelegd van 25%, omdat belanghebbende wist, dan wel had moeten weten, dat er nog een suppletieaangifte ingediend moest worden. Door dit na te laten en dit niet tijdig te doen is volgens de inspecteur sprake van een laakbare slordigheid en ernstige nalatigheid hetgeen leidt tot grove schuld aan de zijde van belanghebbende.

De Rechtbank is van oordeel dat belanghebbende eerst na een schrijven van de inspecteur is overgegaan tot het onderzoeken en opstellen van de specificaties ter zake van de verschuldigde omzetbelasting. Belanghebbende was op de hoogte van de aanzienlijke passiefposten omzetbelasting en daaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende reeds geruime tijd op de hoogte was van de omstandigheid dat over 2013 verschuldigd geworden omzetbelasting niet (geheel) was betaald. Belanghebbende is volgens de Rechtbank in ernstige mate tekortgeschoten in haar betalingsverplichting. Belanghebbende verzorgde zelf de aangiften en was verantwoordelijk voor de voldoening van de belasting.

De inspecteur heeft tevens een vergrijpboete ex artikel 10a AWR opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de informatieverplichting. De Rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende na het opstellen van de jaarcijfers bekend is geworden met de te betalen omzetbelasting. Belanghebbende heeft de inspecteur niet uit eigen beweging mededeling gedaan van onjuistheden of onvolledigheden in de voor de heffing van omzetbelasting van belang zijnde gegevens. Derhalve is naar het oordeel van de Rechtbank terecht een vergrijpboete opgelegd.

De rechtbank verwerpt het betoog dat het opleggen van een boete op grond van artikel 10a AWR naast een boete ingevolge artikel 67f AWR in strijd is met het ne bis in idem beginsel. Met beide boetes wordt een andere normschending bestraft (niet (tijdig) informeren ten opzichte van niet tijdig volledig betalen). De omstandigheid dat de beide normschendingen betrekking hebben op belasting die in een bepaald tijdvak verschuldigd is geworden, maakt dat niet anders. Wel dient die omstandigheid te worden meegewogen bij de beoordeling van de strafmaat.

De inspecteur heeft na bezwaar de vergrijpboetes reeds verminderd van € 29.957 tot € 10.000. De Rechtbank ziet geen aanleiding om de boetes te matigen en acht de vergrijpboetes passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2019:326