In hoger beroep is in twee afzonderlijke zaken in geschil of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag loonheffing met boete is opgelegd in verband met de regeling privégebruik auto. Evenals de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende de Land Rover en de Smart aan haar directeur en enig werknemer ter beschikking heeft gesteld. Belanghebbende heeft verder niet doen blijken dat deze auto’s voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt.

In de zaak met betrekking tot de Land Rover overweegt het Hof – anders dan de Rechtbank – dat ‘verwijtbaar slordig handelen’ niet voldoende is voor het oordeel dat sprake is van grove schuld. Evenmin is een dergelijk oordeel op zichzelf gerechtvaardigd op grond van de door de inspecteur gestelde omstandigheid dat van de directeur zou mogen worden verwacht dat hij zich zou verdiepen in de geldende regelgeving wegens de hoge cataloguswaarde van de Land Rover. Volgens het Hof blijkt niet dat sprake is van grove schuld. In dit verband acht het Hof met name van belang dat de wijze waarop de kilometers in de rittenregistratie werden bijgehouden weliswaar slordig was, maar dat daaruit niet voetstoots kon worden afgeleid dat de uitzondering betreffende het geringe privégebruik niet van toepassing zou zijn. In dit verband wijst het Hof erop dat de wet niet voorschrijft op welke specifieke wijze moet worden bewezen dat het privégebruik niet meer dan 500 kilometer heeft bedragen. Daar komt bij dat het – gelet op de wijze waarop de rittenregistratie tot stand is gekomen – op zichzelf niet op voorhand uitgesloten is dat er geen (of zeer weinig c.q. niet meer dan 500) privékilometers met de Land Rover zijn gereden. In deze zaak wordt dan ook geconcludeerd dat de inspecteur niet heeft bewezen dat belanghebbende het beboetbare feit heeft begaan, zodat de boetebeschikking dient te worden vernietigd.

In tegenstelling tot de zaak met betrekking tot de Land Rover acht het Hof de opgelegde boete in de zaak met betrekking tot de Smart terecht, omdat er in het geheel geen rittenadministratie is bijgehouden en geen enkel overig bewijs is overgelegd dat de uitzondering betreffende het geringe privégebruik van toepassing zou zijn. Onder die omstandigheden, waarbij het Hof meeweegt dat belanghebbende (gelet op de rittenregistraties van haar overige door de directeur gebruikte auto’s) kennelijk bekend was met de voorwaarden voor een geslaagd beroep op de uitzondering, is het Hof van oordeel dat belanghebbende in zo grote mate onzorgvuldig en lichtvaardig heeft gehandeld dat haar een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het Hof overweegt dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is ingehouden en afgedragen en acht een  boete van 25% passend en geboden.

Gerechtshof Amsterdam 12 juli 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3184 en Gerechtshof Amsterdam 12 juli 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3185

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:3184

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:3185