Aan belanghebbende is een aanslag inkomstenbelasting opgelegd alsmede een vergrijpboete van 50% (€ 44.710) van de over de toegepaste winstcorrectie verschuldigde belasting.

Na verwijzing is nog in geschil of de boete tot een juist bedrag is opgelegd.

Belanghebbende exploiteert een coffeeshop en handelt voornamelijk in softdrugs. Medewerkers van de Belastingdienst zijn verschillende keren ter plaatse geweest. Daarbij is onder meer geconstateerd dat de kastelling niet overeen kwam met de theoretische telling, de voorraden niet klopten en dat er grote verschillen in de omzet zaten. Naar aanleiding van deze gebreken is een winstcorrectie toegepast en is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd.

Naar het oordeel van de Rechtbank is het voeren van een administratie waarbij globaal de helft van de omzet niet zichtbaar is dan wel niet geregistreerd is, voldoende om opzet aannemelijk te achten. Eveneens heeft het Hof aannemelijk geacht dat belanghebbende aanzienlijke inkomsten niet in de aangifte heeft opgenomen en dat daardoor willens en wetens de aanmerkelijke kans is aanvaard dat te weinig inkomstenbelasting zou worden geheven.

Het verwijzingshof neemt de overwegingen van de Rechtbank en het Hof over en acht in beginsel een boete van 50% juist. Het verwijzingshof moet er – conform het verwijzingsarrest – van uitgaan dat de inspecteur belanghebbende geen, althans niet genoeg, tijd heeft geboden om een zienswijze naar voren te brengen met betrekking tot de opgelegde vergrijpboete.

Het verwijzingshof ziet geen reden om desondanks de vergrijpboete te verminderen. Het is, in aanmerking genomen dat belanghebbende in de bezwaarfase is gehoord en dat hetgeen belanghebbende in die fase naar voren heeft gebracht de inspecteur geen aanleiding heeft gegeven de boete te verminderen, niet aannemelijk geworden dat belanghebbende door het niet naleven van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen enig nadeel heeft geleden. Het Hof zal dan ook geen gevolgen verbinden aan het niet naleven van de wettelijke voorschriften, waarin is geregeld dat belanghebbende eerst zijn zienswijze kenbaar mag maken alvorens er een vergrijpboete wordt opgelegd.

Evenals de Rechtbank ziet het verwijzingshof in de omstandigheid dat de grondslag van de boete is vastgesteld met omkering van de bewijslast aanleiding om de boete met 20% te matigen.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2018:1646