Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, alsmede een vergrijpboete van € 720. De navorderingsaanslag is opgelegd, omdat belanghebbende te weinig partneralimentatie-inkomsten in haar aangifte inkomstenbelasting heeft opgegeven.

In geschil is onder meer de vraag of de inspecteur terecht een vergrijpboete heeft opgelegd.

De Rechtbank in eerste aanleg is van oordeel dat de vergrijpboete van 25% terecht aan belanghebbende is opgelegd. De Rechtbank overweegt hiertoe dat belanghebbende in de voorgaande jaren wel de door haar ontvangen partneralimentatie heeft aangegeven. Voorts is het verschil tussen het aangegeven bedrag en het ontvangen bedrag naar het oordeel van de Rechtbank zodanig groot dat het belanghebbende niet ontgaan kan zijn dat zij een te laag bedrag aangaf. Belanghebbende wist dan wel behoorde te weten dat het door haar aangegeven bedrag te laag was.

Het Hof acht het oordeel van de Rechtbank in eerste aanleg juist, en oordeelt dat aan belanghebbende grove schuld te wijten is. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij het stellen van vragen naar aanleiding van de niet-aangegeven partneralimentatie door de Inspecteur ten onrechte de cautie niet is gegeven. Het Hof verbindt hier echter geen gevolgen aan, nu door belanghebbende geen informatie is verstrekt aan de inspecteur waarvan bij het opleggen van de boete gebruik is gemaakt.

Het Hof is verder – met de Rechtbank – van oordeel dat belanghebbende in eerdere jaren veel meer alimentatie heeft opgegeven dan in het onderhavige jaar en dat zij derhalve wist dan wel had kunnen weten dat nu een te laag bedrag aan alimentatie was opgegeven. Het Hof acht de boete van 25% passend en geboden.

Gerechtshof Den Haag 20 juli 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2140

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2016:2140