Appellant is een werknemer (oud directeur Beleggingen van verzekeringsmaatschappij Het Hooge Huys) die in 1999 werd ontslagen en een ontslagvergoeding kreeg van 1,5 miljoen gulden. Hij heeft deze vergoeding laten storten in een stamrecht-BV, maar heeft het geld vervolgens gebruikt om te beleggen. Ook heeft hij verzuimd om zichzelf de maandelijkse lijfrente-uitkeringen uit te betalen vanaf de leeftijd van 62 jaar, waardoor hij niet langer in aanmerking kwam voor de stamrechtvrijstelling. De Belastingdienst heeft hem daarom een aanslag inkomstenbelasting (inclusief revisierente) van ruim 750.000 gulden opgelegd.

Appellant verwijt zijn accountant dat hij hem hiervoor niet heeft gewaarschuwd. De Accountantskamer achtte dit verwijt gegrond, zeker nu appellant zijn accountant vragen had gesteld over de fiscale gevolgen van zijn inkomstenstructuur. Volgens de tuchtrechter had de accountant, die de jaarrekeningen samenstelde van de stamrecht-bv, zijn cliënt moeten informeren over de fiscaalrechtelijke verplichting om te beginnen met uitkeren op de pensioengerechtigde leeftijd. Ook had de accountant zijn cliënt erop moeten wijzen dat hij in de drie jaar na zijn pensionering alsnog stamrechtuitkeringen had kunnen doen. Gezien de lange en intensieve zakelijke relatie die hij had opgebouwd én het grote verschil in kennis en kunde tussen hem en de oud-directeur heeft de accountant volgens de Accountantskamer niet voldaan aan zijn zorgplicht. De tuchtrechter heeft de accountant een waarschuwing opgelegd.

Appellant vordert voorts vergoeding van zijn schade bij de civiele rechter, en daarnaast vergoeding van rente en kosten. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen omdat appellant de informatie te laat aanleverde bij de accountant en de accountant daardoor eerst had kunnen waarschuwen toen het al te laat was. Appellant ging vervolgens in hoger beroep.

In hoger beroep bekrachtigt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank, omdat de opdracht aan de accountant geen concrete advieswerkzaamheden inhield. Daarom had de accountant niet de verplichting om de oud-directeur (spontaan) te waarschuwen voor het niet doen van uitkeringen. Daarvoor was ook geen aanleiding, omdat de cliënt als voormalig directeur beleggingen van een verzekeraar financieel en fiscaal niet ondeskundig was en de accountant er dus vanuit mocht gaan dat de cliënt in ieder geval in staat was om zo nodig specifiek advies te vragen omtrent de fiscale consequenties van een stamrechtovereenkomst. Mede om deze redenen had de cliënt zelf deugdelijk advies moeten vragen voor zover hij de exacte fiscale gevolgen niet overzag. Omdat hij dit niet heeft gedaan, kan niet gezegd worden dat de accountant in strijd heeft gehandeld met zijn zorgplicht.

Het Gerechtshof benadrukt met deze uitspraak het tuchtrecht geen opstap biedt voor een claim, maar in de eerste plaats tot doel heeft om in het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen. Met andere woorden: de normen van het tuchtrecht zijn hoofdzakelijk gericht op de beroepsuitoefening en niet op genoegdoening van een belanghebbende.

Het oordeel van de tuchtrechter kan overigens wel een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar aansprakelijk is. Dit betekent echter niet dat een tuchtprocedure tot doel heeft de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar vast te stellen. Om de civielrechtelijke aansprakelijkheid vast te stellen, hanteert de rechter andere maatstaven. Bovendien gelden in beide procedures verschillende regels voor de bewijsvoering. De civielrechtelijke zorgvuldigheidsnorm is dus een andere dan de tuchtrechtelijke, maar het oordeel van de civiele rechter over de aansprakelijkheid moet voldoende begrijpelijk zijn in het licht van het tuchtrechtelijke oordeel.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (civiele kamer), 11 november 2015, zaaknummer 200.145.740/01

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARL:2015:8711