Een onderwijsinstelling (eiseres) werd met haar schoonmaakbedrijf in eigen beheer aangemerkt als een fiscale eenheid voor de btw. Op een gegeven moment heeft de inspecteur (verweerder) eiseres echter bij beschikking medegedeeld dat niet meer voldaan werd aan de eisen voor een fiscale eenheid en dat derhalve de fiscale eenheid zou worden beëindigd. Verweerder heeft het bezwaarschrift tegen deze beschikking niet-ontvankelijk verklaard. Bij de rechtbank is in geschil of de beschikking een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 26, eerste lid, Awr slechts beroep bij de bestuursrechter openstaat tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit indien sprake is van een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. De rechtbank volgt vervolgens het oordeel van het Hof Leeuwarden.

In de uitspraak van 15 december 1995, nr. 276/95, ECLI:NL:GHLEE:1995:AW0138 overweegt het Hof dat anders dan bij de totstandkoming van de fiscale eenheid het einde van een fiscale eenheid in de omzetbelastingwetgeving niet afhankelijk wordt gesteld van een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De fiscale eenheid eindigt van rechtswege wanneer niet langer wordt voldaan aan de door de wet daaraan gestelde vereisten. Daarnaast is naar het oordeel van het Hof bij de inwerkingtreding van de Wet van 21 december 1988 tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting nooit de bedoeling geweest dat het einde van de fiscale eenheid bij voor bezwaar vatbare beschikking zou worden vastgesteld.

De rechtbank is zodoende tot het oordeel gekomen dat de beschikking niet is aan te merken als een voor bezwaar vatbare beschikking. Anders dan de eiseres stelt, is er naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van een ‘bijkomende beschikking’. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin.

Rechtbank Den Haag, 30 juni 2015

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2015:8694