Als de (primitieve) aanslagtermijn dreigt te verstrijken tijdens een lopend (boeken)onderzoek kan de inspecteur gehouden zijn een (geschatte) aanslag op te leggen. Doet hij dit niet, dan kan sprake zijn van een ambtelijk verzuim waardoor niet meer (volledig) kan worden nagevorderd.

Belanghebbende, een ex-profvoetballer die thans personal trainer is, heeft geen aangifte gedaan en is daartoe ook niet uitgenodigd. Nadat belanghebbende in een dure BMW staande was gehouden tijdens een gezamenlijke controleactie van de politie en de Belastingdienst, heeft de inspecteur onderzoek gedaan naar het inkomen van belanghebbende.

De inspecteur heeft over het jaar 2011 geen aanslag binnen de reguliere driejaarstermijn opgelegd (artikel 11, lid 3, AWR), omdat het controlerapport nog niet definitief was. De inspecteur heeft, op basis van het later definitief geworden controlerapport, navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over 2011 opgelegd.

Belanghebbende stelt in cassatie dat de inspecteur voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om tijdig – voor afloop van de aanslagtermijn – een aanslag tot behoud van rechten op te leggen. Door dit niet te doen is sprake van een ambtelijk verzuim.

De Hoge Raad volgt belanghebbende in zijn cassatieberoep. In beginsel geldt het uitgangspunt dat de inspecteur tijdens een (boeken)onderzoek, dient te wachten totdat hij de beschikking heeft over de resultaten van dat (boeken)onderzoek. Legt de inspecteur toch een aanslag op, dan begaat hij daarmee in de regel een ambtelijk verzuim dat niet door middel van navordering kan worden hersteld.

Dit is slechts anders indien er gegronde redenen zijn waarom het geboden is de aanslag al op te leggen voordat met de resultaten van dat onderzoek rekening kan worden gehouden. Bijvoorbeeld indien de termijn voor het opleggen van een primitieve aanslag bijna verstrijkt. Ook indien geen aangifte is gedaan, kan de inspecteur in deze gevallen gehouden zijn om een primitieve aanslag op te leggen. In die gevallen dient de inspecteur, op basis van de informatie waarover hij dan beschikt, althans had behoren te beschikken, de aanslag te baseren op een redelijke schatting van de belastingschuld. Komen uit het vervolg van het onderzoek feiten naar voren die meebrengen dat de belastingschuld hoger is dan dit geschatte bedrag, dan zijn dat nieuwe feiten die in zoverre navordering op de voet van artikel 16, lid 1, AWR rechtvaardigen.

De Hoge Raad casseert de uitspraak. Hof Amsterdam moet nu onderzoeken of de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan door geen primitieve aanslagen op te leggen. Als daarvan sprake is dan zal het verwijzingshof moeten beslissen hoe hoog het bedrag van die aanslagen bij een redelijke schatting ten minste had moeten zijn. Tot dat bedrag is er dan geen nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Voor zover een dergelijk nieuw feit ontbreekt, zal het verwijzingshof moeten beslissen op het subsidiaire betoog van de inspecteur dat navordering gerechtvaardigd is omdat belanghebbende te kwader trouw was.

Hoge Raad 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:638.