In 2015 heeft belanghebbende een winkel geopend met daarin een Make Your Own-tabaksapparaat, waarmee klanten voor roken geschikte tabaksrolletjes met het uiterlijk van een sigaret konden maken. Klanten dienden de daarvoor benodigde sigarettenhulzen en losse rooktabak in de winkel te kopen. Omdat de rooktabak te vochtig is voor directe verwerking, diende deze vóór de verwerking te worden gedroogd onder een warmtelamp, die beschikbaar was in de winkel.

Op 20 mei 2015 is in de winkel van belanghebbende een accijnscontrole uitgevoerd door de inspecteur. Naar aanleiding van deze controle heeft de inspecteur een brief aan belanghebbende gezonden waarin is medegedeeld dat de handelingen die in de winkel werden verricht zijn aangemerkt als vervaardiging van accijnsgoederen buiten een accijnsschorsingsregeling. Belanghebbende heeft op 17 juli 2015 een “Vergunning vrijstelling accijns” aangevraagd bij de inspecteur, welke is afgewezen. Met toestemming van de inspecteur is rechtstreeks beroep tegen die afwijzing ingesteld. Naar aanleiding van de mondelinge behandeling inzake het beroep, hebben partijen afgesproken een proefprocedure te starten opdat belanghebbende aan de belastingrechter kan voorleggen of het maken van sigaretten in de winkel kan worden aangemerkt als het produceren van sigaretten waarvoor accijns verschuldigd is.

De winkel van belanghebbende is geen accijnsgoederenplaats en de in de winkel verrichte handelingen met het tabaksapparaat vallen niet onder een accijnsschorsingsregeling. De rechtbank neemt bij de beoordeling van het geschil de Accijns- en Tabaksrichtlijn als uitgangspunt.

De vraag die voorligt, is of de onderhavige situatie op één lijn te stellen is met ‘thuisvervaardiging’ (geen productie) of met ‘verkoopvervaardiging’ (wel productie). De rechtbank is van oordeel dat sprake is van verkoopvervaardiging en de productie van sigaretten. Een consument die tegelijk met de aankoop van rooktabak en hulzen gebruik maakt van de faciliteiten om daarmee ter plaatse sigaretten te maken met het apparaat, wil in wezen sigaretten kopen. Daarnaast stelt de rechtbank dat er een sterke samenhang is tussen het gebruik van de faciliteiten van belanghebbende en het kopen van de rooktabak.

Omdat geen accijnsschorsingsregeling van toepassing is, is sprake van uitslag tot verbruik van sigaretten, ter zake waarvan accijns verschuldigd is. De omstandigheid dat over de tabak die gebruikt is voor de productie, reeds accijns geheven is, doet daaraan niet af. Belanghebbende moet volgens de rechtbank worden aangemerkt als ‘enig ander persoon die bij de productie van sigaretten betrokken is geweest’. Aangezien de verschuldigde accijns door belanghebbende niet was voldaan, mocht de inspecteur een naheffingsaanslag opleggen. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat ‘thuisvervaardiging’ geen productie is en er daarom sprake is van juridisch ongelijke gevallen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 augustus 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5359

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2016:5359