Belanghebbende treedt op als douane-expediteur en heeft in 2011 als direct vertegenwoordiger van F aangiften laten doen door E (uitbesteed) voor het in het vrije verkeer brengen van goederen uit China die zijn aangegeven als aluminium velgen. Na een controle krijgt belanghebbende in verband met de toepassing van een vermeend onjuiste taric-code een UTB uitgereikt omdat zij is aangemerkt als medeschuldenaar. Belanghebbende gaat hiertegen in beroep met de stelling dat zij onterecht is aangemerkt als medeschuldenaar als in artikel 201, derde lid CDW.

Belanghebbende en de Inspecteur zijn het betreffende één aangifte in beroep eens, deze aangifte is niet langer in geschil. De Inspecteur vordert, evenals belanghebbende, een vermindering van de UTB met € 1.289,78. Belanghebbende vordert voorts vernietiging van de gehele UTB.

De Inspecteur stelt dat belanghebbende medeschuldenaar is omdat zij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de gegevens die in de aangifte waren opgenomen verkeerd waren. De Rechtbank stelt dat op de inspecteur de bewijslast rust om te bewijzen dat belanghebbende gegevens heeft verstrekt, die ertoe hebben geleid dat de wettelijke verschuldigde rechten niet of tot een te laag bedrag zijn gegeven, terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat die gegevens verkeerd waren.

Belanghebbende voert aan dat zij ten onrechte is aangemerkt als medeschuldenaar want op de inklaringsinstructies zijn de goederen telkens duidelijk en zonder voorbehoud omschreven. Bovendien wist zij niet en kon zij ook niet weten dat de goederencode onjuist was, omdat zij geen declaranten in dienst had en dus niet over de kennis beschikte omtrent de indeling van de goederen. Daarnaast had zij de feitelijke inklaringswerkzaamheden uitbesteed aan E.

De vraag of belanghebbende redelijkerwijs had moeten weten dat de taric-code verkeerd was beantwoordt de Rechtbank bevestigend. Belanghebbende had, als professionele marktdeelnemer en vergunninghouder, de juistheid van de in de aangiften opgenomen gegevens, waaronder de taric-code, moeten controleren. De onjuistheid hiervan kan aan belanghebbende worden toegerekend.

Belanghebbende had E opdracht gegeven om de benodigde aangiften te doen. De Rechtbank oordeelt voorts dat een eventueel nalaten of verkeerd handelen van de derde partij aan belanghebbende moet worden toegerekend omdat de keuze voor het inschakelen van deze derden voor rekening en risico van belanghebbende is. Op basis van voorgaande laat de Rechtbank de UTB nagenoeg geheel in stand.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2015:3045