De Afdeling bestuursrechtspraak (de Afdeling) heeft de invulling van het begrip ‘overtreder’ genuanceerd en sluit voortaan aan bij het strafrecht. Ten aanzien van twee bestuurlijke zaken waarin de uitleg van het begrip ‘overtreder’ centraal stond, heeft de Afdeling de Advocaat-Generaal (AG) verzocht een conclusie te trekken met betrekking tot de invulling van het begrip ‘overtreder’ in het bestuursrecht en het begrip ‘functioneel daderschap’ in het strafrecht. De AG concludeerde – kort gezegd – dat deze begrippen niet overeenstemmen en dat de strafrechtelijke invulling dient te worden gehanteerd. De Afdeling doet daarna uitspraak  en past aldus het strafrechtelijke leerstuk van functioneel daderschap in de twee bestuurszaken toe.

In beide zaken is (zeer) kort gezegd van belang of de vermeende ‘overtreder’ aan te spreken is wegens gedragingen van een ander. Hiervoor is op basis van het strafrecht vereist dat de overtreder erover kan “beschikken” of de overtreding plaatsvindt en daarnaast of de gedraging wordt “aanvaardt”.

De Afdeling boog zich in de ene zaak onder meer over de vraag of een verhuurder/eigenaar terecht als overtreder kon worden aangemerkt wegens het toeristisch exploiteren van de woning zonder dat daartoe een vergunning is verleend. De Gemeente Amsterdam had een boete van € 20.500 opgelegd aan de verhuurder. De verhuurder betoogt in rechte dat hij niet kwalificeert als overtreder en wijst ter onderbouwing op het toezicht dat hij heeft gehouden. Verhuurder hield verder contact met het professionele verhuurbedrijf en dat bedrijf meldde geen bijzonderheden. Ook wijst hij op het feit  dat hij zelf actief naging of de woning op internet aan toeristen werd aangeboden en dat mensen uit zijn omgeving,  die het huis met enige regelmaat bezochten, verklaarden dat zij geen bijzonderheden hadden opgemerkt. Volgens de Afdeling kon de verhuurder over de woning beschikken maar heeft verhuurder – gelet op het gehouden toezicht – de overtreding niet aanvaard en kan de overtreding dus niet aan hem worden toegerekend. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de boetebeschikking van de gemeente.

De andere zaak betrof een bedrijf dat een markt exploiteert. De Gemeente Enschede heeft  aan het bedrijf een dwangsom opgelegd nu het bedrijf gratis reclameborden ter beschikking stelde aan bezoekers en handelaren en de borden zonder de juiste toestemming op openbare plaatsen werden geplaatst. In deze zaak rekent de Afdeling de overtredingen (wel) aan het bedrijf toe. De Afdeling overweegt dat het ter beschikking stellen van de borden past binnen de normale uitvoering van het bedrijf omdat ook na de eerdere overtredingen hiermee is doorgegaan. Aangezien het bedrijf voorwaarden had kunnen stellen aan het gebruik van de borden kan het bedrijf daarover ‘beschikken’, aldus de Afdeling. De Afdeling concludeert dat het bedrijf de overtreding ook heeft aanvaard omdat zij wist dat de borden niet juist werden geplaatst, dit herhaaldelijk gebeurde, en desondanks de borden onverminderd ter beschikking bleef stellen. Het enkele feit dat het bedrijf niet wist wie de borden meenam, doet hier volgens de Afdeling niet aan af. De Afdeling concludeert: “Door iedere verantwoordelijkheid voor gebruik op openbare plaatsen in de gemeente Enschede uit de weg te gaan, aanvaardt [appellante] willens en wetens het risico dat opnieuw overtredingen worden begaan”. De rechtbank heeft volgens de Afdeling terecht beslist dat de gemeente handhavend mocht optreden.

ABRvS 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071 https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@137497/202106120-2-a3/

ABRvS 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2067 https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@137493/202100578-2-a3/