Belanghebbende heeft een aantal vastgoedtransacties verricht. Deze transacties zijn uitgevoerd na advies te hebben ingewonnen bij een belastingadvieskantoor, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, dat gespecialiseerd is in onder meer vermogensoverdracht aan familie en het fiscaal structureren van vermogensbestanddelen voor vermogende particulieren.

De advisering heeft plaatsgevonden in de periode dat belanghebbende samen met zijn echtgenote een nieuwe woning heeft gekocht. De advisering had betrekking op deze nieuwe woning en was er onder meer op gericht om een kostenaftrek in box 1 te realiseren. De reguliere adviseur en accountant van belanghebbende hebben uiteindelijk de aangifte inkomstenbelasting namens belanghebbende gedaan, waarbij rekening is gehouden met het advies van het belastingadvieskantoor.

De inspecteur is afgeweken van de aangifte en heeft hierbij een vergrijpboete opgelegd. De Rechtbank had deze boete eerder geheel in stand gelaten waarbij gewicht werd toegekend aan het feit dat belanghebbende in het contact met zijn belastingadviseur en zijn vaste bedrijfsaccountant de mogelijke standpunten van de belastingdienst waarbij de aangifte niet zou worden geaccepteerd, zou hebben besproken. Daarmee zou naar het oordeel van de Rechtbank de aanmerkelijke kans op een onjuiste aangifte zijn aanvaard. Het Hof denkt daar echter anders over.

Het Hof is van oordeel dat vaststaat dat belanghebbende de vastgoedtransacties heeft uitgevoerd na het advies van het belastingadvieskantoor. In het memo dat is opgesteld door het belastingadvieskantoor is gemotiveerd betoogd dat de beoogde structuur waarschijnlijk fiscaal niet tot problemen zal leiden. Vervolgens heeft belanghebbendes reguliere adviseur de aangifte inkomstenbelasting ingediend. Naar het oordeel van het Hof is gesteld noch gebleken dat belanghebbende zijn reguliere adviseur, of de adviseurs van het belastingadvieskantoor die het memo hebben opgesteld, niet voor voldoende deskundig mocht houden of dat belanghebbende redelijkerwijs had moeten twijfelen aan hun zorgvuldige taakuitoefening.

Naar het oordeel van het Hof mocht belanghebbende afgaan op het gegeven advies en kan volgens het Hof niet gezegd worden dat belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat onjuist aangifte zou worden gedaan. Dat het belastingvoordeel fors was en belanghebbende via een stichting de volledige zeggenschap hierover hield, doet daar volgens het Hof niets aan af.

De inspecteur heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat het aan (voorwaardelijk) opzet is te wijten dat belanghebbende een onjuiste aangifte heeft gedaan. Het Hof vernietigt de vergrijpboete.

Gerechtshof Den Haag, 30 maart 2016

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2016:943