Op 17 december 2018 legt de Raad van Discipline (hierna: de Raad), naar aanleiding van een klacht van de deken, aan een advocaat een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 24 weken op. Volgens de Raad van Discipline had de advocaat in kwestie (hierna: verweerder) de voor hem geldende wwft-verplichtingen geschonden en misbruik gemaakt van hem als advocaat toekomende privileges, ten behoeve van het witwassen van gelden.

Het feitencomplex

Verweerder heeft in de hoedanigheid van advocaat verschillende (rechts)personen vertegenwoordigd zonder een cliëntenonderzoek te verrichten. Verweerders cliënten waren als verdachten betrokken in een strafrechtelijk onderzoek dat onder meer zag op illegaal gokken en witwassen.

In opdracht van zijn cliënten heeft verweerder in het kader van de terugbetaling van een lening, gelden op zijn derdengeldenrekening ontvangen van een Panamese, respectievelijk een Monegaskische vennootschap. Hoewel de betaling de titel van ‘terugbetaling’ had, heeft verweerder deze gelden vervolgens vanaf zijn derdengeldenrekening overgeboekt naar een bankrekening in Dubai op naam van een ander dan verweerders cliënten.

Het dekenbezwaar

Het bezwaar van de deken richt zich in de eerste plaats op het niet naleven van meerdere wwft-verplichtingen door verweerder. In dit verband wordt verweerder in de eerste plaats verweten met verschillende partijen een zakelijke relatie te zijn aangegaan, zonder een cliëntonderzoek te hebben verricht. Daarnaast wordt verweerder verweten dat hij zou hebben nagelaten melding te maken van een ongebruikelijke transactie aan het FIU.

De deken verwijt verweerder ook dat hij aan hem als advocaat toekomende privileges heeft ingezet ten behoeve van het witwassen van gelden.

De beoordeling

Vooropgesteld zij volgens de Raad dat de door verweerder verrichte werkzaamheden onder het bereik van de Wwft vallen. De betreffende werkzaamheden zagen immers op het beheren van geld, het beheren van vennootschappen en het verlenen van bijstand bij het aan- of verkopen van aandelen in vennootschappen. Daarmee kwalificeert verweerder als instelling in de zin van de voormelde wet. Voorts is volgens de Raad niet in geschil dat verweerder vanuit Nederland zakelijke relaties is aangegaan. Derhalve was verweerder ertoe gehouden cliëntenonderzoek te verrichten. Verweerder heeft een dergelijk onderzoek niet verricht. Daarmee is verweerder niet staat geweest de betreffende cliënten te identificeren. Daarnaast heeft verweerder geen inzicht verworven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van zijn cliënten. Verder heeft verweerder evenmin een voortdurende controle op de zakelijke relaties uitgeoefend. Tenslotte heeft verweerder nagelaten te verifiëren of de natuurlijke persoon die de betreffende cliënt vertegenwoordigde daartoe bevoegd was.

Voorts volgt de Raad het betoog van de deken luidende dat verweerder ten onrechte geen melding heeft gemaakt van een ongebruikelijke transactie aan de FIU. Gelet op de omstandigheden als beschreven in het feitencomplex is de raad van oordeel dat er voor verweerder aanleiding bestond te veronderstellen dat de betreffende transactie verband zou kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering. Door het ongebruikelijke karakter van deze transactie niet tijdig aan het FIU te melden, heeft verweerder zijn meldingsplicht in het kader van de wwft geschonden.

De raad acht de bezwaren van de deken over – kort samengevat – misbruik van advocaten-privileges eveneens gegrond.

De maatregel

Verweerder heeft aan meerdere wwft-verplichtingen niet voldaan en heeft zijn advocaten-privileges misbruikt. Derhalve acht de Raad de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van 24 weken passend en geboden.

Raad van Discipline 17 december 2018, ECLI:NL:TADRAMS:2018:240

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TADRAMS__2018__240