In deze zaak vraagt de Belastingdienst aan de civiele rechter om een cryptobezitter op straffe van een dwangsom te verplichten nadere informatie te verstrekken over onder meer zijn crypto-vermogen. Het geschil met de Belastingdienst kent een lange aanloop. De Belastingdienst is in 2021 bekend geworden met de buitenlandse bankrekeningen die niet waren opgegeven in de aangifte inkomstenbelasting. Bij navraag bleek dat de belastingplichtige ook over aanzienlijke cryptovaluta beschikte. Daarna volgde een langdurige en intensieve correspondentie tussen de Belastingdienst en belastingplichtige. In deze civiele zaak gaat het om de vraag of de belastingplichtige heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting en voldoende openheid heeft gegeven over zijn cryptovermogen.
De rechtbank oordeelt dat de belastingplichtige niet had voldaan aan zijn wettelijke verplichting tot volledige informatieverstrekking.
Over het aantal Bitcoins dat belastingplichtige zou hebben is telkens wisselend verklaard. Het meest in het oog springend is dat door belastingplichtige in 2024 binnen een tijdbestek van enkele maanden drie keer opgave is gedaan van zijn Bitcoin bezit per 1 januari van de jaren 2021, 2022 en 2023. Deze opgaven verschillen onderling aanzienlijk. Zo wordt op 11 juli 2024 een opgave per 1 januari 2021 gedaan van in totaal van 37 Bitcoins. Op 20 september 2024 is dit totaal aangepast naar 173,02 Bitcoins en op 9 december 2024 wordt een aantal van 115,77 Bitcoins vermeld. Gelet hierop en andere wisselende verklaringen over het cryptovermogen in andere jaren, acht de voorzieningenrechter het begrijpelijk dat de Belastingdienst stelt nog steeds in het duister te tasten over het aantal Bitcoins en overige cryptovaluta die belastingplichtige in zijn bezit heeft gehad in de jaren 2012 tot 2024.
Ook is van belang dat op vragen aan belastingplichtige over de door hem gebruikte exchanges en wallets door hem herhaaldelijk niet volledig is geantwoord. Dat de Belastingdienst bezig zou zijn met een fishing expedition, zoals belastingplichtige heeft aangevoerd, is niet juist. De Belastingdienst heeft veel geduld getoond in de communicatie met de belastingplichtige, maar gebleken is dat hij uit eigen beweging niet alle relevante informatie heeft verstrekt, en herhaaldelijk informatie heeft achtergehouden. Dat belastingplichtige een deel van de gevraagde informatie niet meer kan aanleveren is niet aannemelijk geworden. De Belastingdienst heeft belastingplichtige er tijdens een bespreking op gewezen hoe hij bij verschillende platforms transactiegegevens kan downloaden. De slotsom luidt dat de vorderingen van de Belastingdienst tot volledige en onvoorwaardelijke informatieverstrekking toewijsbaar zijn. De voorzieningenrechter veroordeelt de belastingplichtige om binnen twee weken de gevraagde gegevens en bewijsmiddelen te verstrekken, inclusief een mondelinge toelichting op straffe van een dwangsom van € 2.500 per dag, met een maximum van € 1.000.000.
Rechtbank Den Haag 3 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:22