Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd, alsmede boetebeschikkingen. In geschil is onder meer of de boetebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

Belanghebbende heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een in het buitenland aangehouden bankrekening. Naar aanleiding van een brief van de Belgische opsporingsdiensten, waarin gegevens van een bank uit Luxemburg werden vermeld, hebben de Belastingdienst en de FIOD een onderzoek ingesteld (het zogenaamde ‘Rekeningenproject’). De inlichtingen van de Belgische opsporingsdienst hebben betrekking op afdrukken van microfiches van de Kredietbank in Luxemburg, waarop de gegevens van diverse rekeninghouders alsmede de saldi van de door hen aangehouden rekeningen op 31 januari 1994 stonden.

Uit het onderzoek van de FIOD is gebleken dat belanghebbende meerdere bankrekeningen heeft aangehouden in het buitenland, welke niet in de aangiften inkomstenbelasting zijn vermeld. Naar aanleiding hiervan zijn navorderingsaanslagen en boeten opgelegd.

De Rechtbank acht op basis van de microfiches bewezen dat belanghebbende opzettelijk de aangehouden bankrekeningen buiten het zicht van de Belastingdienst heeft gehouden en daarmee beboetbare feiten heeft gepleegd. Belanghebbende erkent immers bankrekeningen in het buitenland te hebben gehad.

De niet onderbouwde verklaring van belanghebbende dat het geld is opgegaan aan de verbouwing van een woning en het restant is vergokt in een casino, acht de Rechtbank niet geloofwaardig. De Rechtbank overweegt dat als een belastingplichtige een bankrekening aanhoudt in een land met een bankgeheim en de aanzienlijke tegoeden en de rente-inkomsten daarop niet heeft aangegeven, kan worden aangenomen dat sprake is van opzet.

De Rechtbank acht bewezen dat belanghebbende omvangrijke bedragen heeft gestort op bankrekeningen in landen met een bankgeheim en dit geld – en de daaruit ontvangen inkomsten – gedurende een lange reeks van jaren bewust aan het zicht van de Belastingdienst heeft onttrokken. Deze omstandigheden maken dat sprake is van omstandigheden die in beginsel een boete van 100% rechtvaardigen. De Rechtbank ziet echter aanleiding om de boeten te matigen, omdat de grondslag van de boeten (deels) tot stand is gekomen op basis van omkering van de bewijslast. De Rechtbank acht daarbij in het bijzonder een vermindering aangewezen in verband met de toenemende onzekerheid omtrent de hoogte van het niet-aangegeven vermogen met name voor de jaren na 2000, zeker voor zover de schatting voortbouwt op het vermogen op de rekening uit 1994. Verder wordt de boete door de Rechtbank met 30% gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Bron

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 juni 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3744

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2016:3744