De Belastingdienst heeft verdachte verzocht om nadere onderbouwing van enkele ingediende aangiften omzetbelasting, omdat verdachte structureel meer omzetbelasting terugvroeg dan hij aan omzet opgaf. In antwoord hierop heeft verdachte diverse facturen en orderbevestigingen aan de Belastingdienst toegezonden. Nader onderzoek leidde tot twijfels over de juistheid van deze documenten, wat resulteerde in een strafrechtelijk onderzoek. In de strafzaak wordt bepleit dat het nemo-teneturbeginsel is geschonden, omdat de Belastingdienst stukken van verdachte heeft gevorderd op grond van artikel 47 AWR, terwijl al sprake was van een verdenking van fraude en de Belastingdienst om die reden geen controlebevoegdheden meer mocht uitoefenen, althans niet zonder dat verdachte op zijn rechten zou zijn gewezen.
Ten aanzien van dit verweer overweegt Rechtbank Overijssel dat de vragenbrief van de Belastingdienst dateert van 4 april 2022. Uit het dossier volgt voorts dat het besluit tot het instellen van het strafrechtelijk onderzoek nadien is genomen op 20 april 2022. Ook blijkt uit het dossier dat de ‘Stuur en Weegploeg’ op 28 april 2022 heeft beslist het strafrechtelijk onderzoek uit de breiden naar het eerste kwartaal van 2022. De vragenbrief van de Belastingdienst van 4 april 2022 met daarin een verzoek aan verdachte om aanvullende informatie te verstrekken ligt dus vóór de beslissingen van de Stuur en Weegploeg van 20 april 2022 en 28 april 2022 tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte. De stelling van de verdediging dat het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte op het moment van 4 april 2022 al was aangevangen (en dus dat verdachte formeel als verdachte was aangemerkt) en daarom dus geen controlebevoegdheden meer uitgeoefend hadden mogen worden, althans niet zonder dat verdachte op zijn rechten zou zijn gewezen, is volgens de rechtbank dus onjuist.
De rechtbank acht overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften heeft ingediend. Dit werd ondersteund door bewijsmiddelen zoals een ambtsedige verklaring omzetbelasting, een overzichtsberekening van de FIOD en een bekennende verklaring van de verdachte. Daarnaast acht de rechtbank ook het plegen van valsheid in geschrifte en het opzettelijk beschikbaar stellen van valse geschriften overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt bij de strafoplegging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan stelselmatige belastingfraude door indiening van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting. Vanwege liquiditeitsproblemen vroeg verdachte structureel meer omzetbelasting terug dan hij aan omzet opgaf, wat resulteerde in een te lage afdracht van omzetbelasting over een periode van ruim vier jaar. De Belastingdienst vroeg verdachte op twee separate momenten om onderbouwing van de aangifte omzetbelasting, maar in plaats van openheid van zaken te geven, vervalste hij meerdere facturen en diende deze in bij de Belastingdienst. Het fiscale nadeel is berekend op € 361.728. Gezien de duur en ernst van het feit achtte de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf van 15 maanden op, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, mede omdat de verdachte nog altijd werkzaam is als ondernemer in dezelfde branche.
Rechtbank Overijssel 4 november 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5696
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2024:5696