Ten laste van de (hoofd)verdachte is bewezen verklaard dat hij zich als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan het meermaals plegen van valsheid in geschrift en het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Voorts acht het Hof bewezen dat hij zich als natuurlijk persoon schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.

Door valse verkoopfacturen op te maken en deze vervolgens in de administratie van zijn ondernemingen op te (laten) nemen heeft verdachte zich naar het oordeel van het Hof schuldig gemaakt aan BTW-fraude. Er is voordeel genoten door gebruik te maken van onder het reguliere BTW-regime vallende personenauto’s die waren omgekat naar marge-auto’s. Bij verkoop van een auto leidt deze fraudeleuze handelwijze ertoe dat de heffing van omzetbelasting alleen over de winstmarge van de transactie wordt afgedragen, terwijl zonder deze omkatting omzetbelasting over de totale vergoeding in rekening gebracht had moeten worden aan de eindverbruiker. Hierbij is gebruik gemaakt van plofbedrijven. Omdat deze plofbedrijven nauwelijks aangiften omzetbelasting indienden, verdwenen de door beginleveranciers in de keten aan deze plofbedrijven intracommunautair geleverde auto’s uit het zicht van de betrokken belastingdiensten. De auto’s zijn vervolgens door het plofbedrijf als margeauto aan de onderneming van verdachte verkocht, die de auto’s op zijn beurt doorverkocht als margeauto’s terwijl verdachte wist dat dit geen margeauto’s waren. Aangezien de auto in feite een auto was die onderworpen was aan het reguliere BTW-regime, rustte er op de volledige verkoopsom een BTW-claim en niet enkel op de winstmarge.

Voorts heeft verdachte, met betrekking tot de auto’s die aan Italiaanse bedrijven werden verkocht, naar het oordeel van het Hof zwaar verwijtbaar gehandeld door de door een bemiddelaar aangereikte gegevens van afnemers niet te verifiëren en deze vervolgens op zijn verkoopfacturen op te nemen. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij betrokken was bij BTW-carrouselfraude.

De verdediging heeft het Hof verzocht om uit te gaan van het in de belastingprocedure gestelde nadeelbedrag, zijnde ongeveer € 880.000. Het Hof zal evenwel niet dit concrete bedrag in de straftoemeting betrekken, nu het Hof niet beschikt over de stukken die ten grondslag liggen aan die nadeelberekening en de belastingkamer van het Hof nog geen uitspraak heeft gedaan. Voorts hoeft volgens het Hof hetgeen fiscaalrechtelijk is nageheven niet per definitie hetzelfde te zijn als het strafrechtelijk nadeel. Laatstgenoemd nadeelbedrag staat namelijk slechts in verband met de strafbare verwijten die de verdachte zijn gemaakt. Die verwijten kunnen uit opportuniteitsoverwegingen door het Openbaar Ministerie in tijd en omvang beperkt zijn tenlastegelegd. De feiten en omstandigheden die aan de fiscaalrechtelijke procedure ten grondslag liggen kunnen daarvan afwijken, omdat deze betrekking hebben op een andere periode en/of andere transacties.

Het Hof houdt voorts – in het voordeel van verdachte – rekening met het feit dat de redelijke termijn (fors) is overschreden. Het Hof oordeelt evenwel dat – gelet op de ernst van het bewezen verklaarde – niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

Het Hof veroordeelt de (hoofd)verdachte tot een gevangenisstraf van 16 maanden. Ook overige verdachten zijn veroordeeld ter zake van de (fiscale) fraude met omgekatte auto’s.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2018:5463
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2018:5484
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2018:5485
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2018:5483