De Rechtbank veroordeelt verdachte wegens het feitelijk leidinggeven ter zake van valsheid in geschrifte, waaronder een valse loonadministratie, mensenhandel en het laten verrichten van arbeid door illegale vreemdelingen, begaan door een onderneming.

Volgens de Rechtbank heeft verdachte gedurende een periode van bijna vier jaar op grote schaal een valse loonadministratie gevoerd. Daarnaast zou hij tegen betaling valse werkgeversverklaringen hebben opgemaakt. Deze verklaringen zouden zijn gebruikt voor het verkrijgen van een geldlening of ter onderbouwing van de inkomenseis bij de IND. Ook zou verdachte arbeid hebben laten verrichten door illegaal in Nederland verblijvende personen, tegen betaling van minder dan het wettelijk minimumloon.

De raadsvrouw van verdachte voert een niet-ontvankelijkheidsverweer ten aanzien van het voeren van een valse loonadministratie. Daartoe stelt zij dat reeds een boete is opgelegd en dat daarom sprake is van een tweede ‘vervolging’ voor hetzelfde feit dan wel strijd met het una-via beginsel.

De Rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Het belastingrecht en het strafrecht beschermen verschillende belangen. Het belang dat het belastingrecht dient is de Staat te voorzien van inkomsten door middel van het heffen van belastingen, terwijl het strafrecht het vertrouwen beschermt dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van geschriften moeten kunnen stellen. Daarnaast is de Rechtbank van oordeel dat sprake is van een andere adressant. De Belastingdienst heeft een boete opgelegd aan de onderneming, terwijl verdachte in de onderhavige zaak terecht staat als feitelijk leidinggever van de onderneming.

De Rechtbank komt tot een strafoplegging van acht maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, nu verdachte met zijn handelwijze uitsluitend financieel gewin voor ogen had en er geen blijk van heeft gegeven inzicht te hebben in de laakbaarheid van zijn handelen.

Rechtbank Amsterdam, 17 september 2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2015:7666