Verdachte, financieel directeur van BV X, wordt ervan verdacht als feitelijk leidinggever opzettelijk onjuiste aangifte omzetbelasting te hebben gedaan over het aangiftetijdvak september 2009.

BV X heeft aan BV Z en BV Y facturen verzonden waarin in totaal een bedrag van € 144.780 aan omzetbelasting was begrepen. Deze btw had moeten worden opgegeven in de aangifte omzetbelasting. Door BV X is slechts een bedrag van € 1.900 aangegeven als af te dragen omzetbelasting.

Tijdens het verhoor bij de FIOD heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting heeft verdachte geen enkel inzicht getoond in de laakbaarheid van zijn eigen handelwijze en heeft verdachte alle schuld afgeschoven op een door hem aangenomen en ingewerkte werknemer. Deze werknemer was, in tegenstelling tot verdachte, niet bevoegd namens de vennootschap financiële transacties te verrichten en diende, ook volgens zijn contract, verantwoording af te leggen aan verdachte. Volgens verdachte was deze werknemer niettemin helemaal alleen verantwoordelijk voor de financiën van de vennootschap. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft verdachte met deze ernstige beschuldiging aan zijn werknemer laten zien geen enkele actie te schuwen om onder zijn eigen verantwoordelijkheid uit te komen.

De Rechtbank overweegt dat verdachte met deze handelwijze het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, heeft geschaad. De Rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte kostwinner is in een gezin met drie kinderen. De Rechtbank is niettemin van oordeel dat – gelet op de hoogte van het fraudebedrag – enkel een gevangenisstraf kan volstaan als passende straf.

De Rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden. De eigenaar van BV X wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden.

Rechtbank Amsterdam 14 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1359

Rechtbank Amsterdam 14 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1354

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2017:1359

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2017:1354