De Hoge Raad heeft op 14 oktober 2025 arrest gewezen in een faillissementsfraude-zaak. In deze zaak stond centraal dat de verdachte, die persoonlijk failliet was verklaard, via rechtspersonen geldbedragen heeft ontvangen en uitgegeven zonder de curator daarvan op de hoogte te stellen. De Hoge Raad bevestigt grotendeels het oordeel van het gerechtshof, maar vernietigt het arrest gedeeltelijk vanwege de duur van de gevangenisstraf en de beslissing op het beslag.
De feiten zijn als volgt. De verdachte werd op 10 juli 2012 failliet verklaard. In de periode daarna heeft hij via verschillende bv’s, waarin geen economische activiteiten meer plaatsvonden, aanzienlijke geldbedragen ontvangen, onder meer via leningen en contante stortingen. Deze gelden werden gebruikt voor privédoeleinden, zoals het aflossen van persoonlijke schulden en het financieren van persoonlijke uitgaven. De verdachte heeft deze transacties niet gemeld aan de curator, terwijl hij wist dat dit wel verplicht was. Ook werden leningen afgesloten en afgelost buiten het zicht van de curator, en werden baten niet verantwoord.
De Hoge Raad overweegt dat het hof terecht heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de rechtspersonen. Het hof heeft niet geoordeeld dat de rechtspersonen volledig zijn vereenzelvigd met de verdachte, maar wel dat het misbruik van deze rechtspersonen ertoe leidt dat de activa uit de transacties tot het privévermogen van de verdachte gerekend mogen worden. De HR acht het oordeel van het hof dat de verdachte heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers voldoende gemotiveerd en niet onjuist. De verdachte heeft geen duidelijkheid gegeven over de herkomst en bestemming van de grote geldbedragen, waardoor buiten redelijke twijfel vaststaat dat schuldeisers zijn benadeeld. Ook bevestigt de HR dat contante stortingen op de bankrekening van een rechtspersoon als baten kunnen worden aangemerkt die aan de curator verantwoord hadden moeten worden.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen geldtelmachine oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof, dat de geldtelmachine moet worden onttrokken aan het verkeer, (want in strijd is met de wet of het algemeen belang), niet in stand kan blijven, omdat het feit er niet mee is begaan en het bezit als zodanig niet in strijd is met de wet of het algemeen belang. Daarnaast is de redelijke termijn in cassatie overschreden, wat leidt tot een vermindering van de gevangenisstraf.
De Hoge Raad oordeelt dat het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden wordt vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de duur van de gevangenisstraf (deze wordt verminderd van 38 naar 37 maanden, in verband met de redelijke termijn) en de beslissing over de geldtelmachine. De zaak wordt teruggewezen naar het hof voor een nieuwe beslissing over de geldtelmachine. Voor het overige wordt het cassatieberoep verworpen en blijven de overige beslissingen van het hof in stand.
Hoge Raad 14 oktober, ECLI:NL:HR:2025:1392
ECLI:NL:HR:2025:1392, Hoge Raad, 23/02167
