In 2013 is het OM een strafrechtelijk onderzoek gestart naar Vimpelcom – een Russische telecomprovider – in verband met vermeende ambtelijke omkoping en valsheid in geschrifte rondom en na toetreding tot de Oezbeekse telecommunicatiemarkt (4G licenties). Het bedrijf zou in de jaren 2006 t/m 2012 via groepsvennootschappen steekpenningen hebben betaald aan een bedrijf dat eigendom was van de dochter van de president van Oezbekistan. EY was de externe accountant van Vimpelcom. Het OM verwijt EY kort gezegd dat zij de Wwft-verplichtingen niet is nagekomen.

Het gaat in deze zaak in het kort om drie samengestelde transacties. Het betreft één transactie die bestaat uit twee betalingen van in totaal $ 30 mln. uit 2011 en twee andere transacties uit 2011 en 2012 van elk ca. $ 10 mln. EY heeft deze transacties op 28 september 2014 gemeld bij de FIU. Volgens het OM had EY de transacties eerder en vollediger moeten melden.

In geschil is onder meer de vraag of het gaat om transacties ‘van of ten behoeve van de cliënt’. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt dat bij beide transacties sprake is geweest van zodanig grote en actieve bemoeienis vanuit Vimpelcom (de cliënt) dat het transacties van en/of ten behoeve van haar zijn geweest. Zo is er veel aandacht besteed aan o.a. de wijze van de uitvoering van de transactie en was sprake van een samenwerking tussen het dochter- en moederbedrijf. De 2011/2012-transacties waren volgens de rechtbank op zodanige wijze verweven met de andere transactie dat deze gelijkluidend wordt gekwalificeerd.

EY kwalificeert pas vanaf 1 januari 2013 als Wwft-instelling. Van EY kan in beginsel niet worden verwacht dat zij alle eerdere transacties van een cliënt met terugwerkende kracht opnieuw controleert. De rechtbank overweegt echter dat de 2011-transactie ook na deze datum nog vaak onderwerp van gesprek was. Daarnaast was al vanaf meet af aan sprake van meerdere red flags. De rechtbank overweegt verder dat de meldingsplicht laagdrempelig is en dat de melder niet zeker hoeft te weten dat het gaat om een transactie die verband houdt met witwassen of het financieren van terrorisme. Als algemeen uitgangspunt geldt dat het gaat om een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of het financieren van terrorisme. De meldplicht houdt niet in dat verdachte een eigen opsporingsonderzoek moet uitvoeren. Een accountant mag anderzijds gezien zijn geheimhoudingsplicht niet lichtvaardig melden. Als er signalen zijn dat een transactie ongebruikelijk is, kan de accountant daar eerst zelf enig onderzoek doen. Hij hoeft echter geen sluitend bewijs aan te leveren dat er sprake is van witwassen of het financieren van terrorisme. Als er voldoende serieuze indicatoren zijn, moet er gemeld worden.

De rechtbank komt vervolgens tot de conclusie dat EY een meldplicht had ten aanzien van beide transacties.  Aangezien de transacties pas in september 2014 zijn gemeld, heeft EY de transactie niet tijdig – binnen de termijn van 14 dagen – gemeld. De rechtbank vindt bewezen dat EY opzettelijk niet tijdig heeft gemeld, omdat er bewust zou zijn gekozen om de transacties niet te melden, terwijl intern bekend was dat het niet ging om alledaagse transacties. De rechtbank spreekt EY vrij voor zover haar wordt verweten dat de melding onvolledig zou zijn, aangezien de meldplicht niet zo ver reikt dat ook namen van tussenpersonen opgenomen dienen te worden.

De rechtbank veroordeelt EY kort gezegd voor het niet tijdig melden van drie ongebruikelijke transacties. In de ernst van het feit ziet de rechtbank aanleiding een geldboete op te leggen van hoogste categorie (de vijfde categorie) per overtreding. Deze was in 2013 € 78.000 en in 2014 € 81.000. Dit komt in totaal uit op een geldboete van € 240.000.

 

Rb. Amsterdam 15 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7570

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2022:7570