De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd zonder belanghebbende daarvan vooraf op de hoogte te stellen en in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de uitspraak van het Hof (luidende dat in een situatie als de onderhavige, waarin belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige omzetbelastingfraude, geen plaats is voor een beroep op het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging) niet in stand kan blijven.

De Hoge Raad oordeelt dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat de verplichting om de rechten van de verdediging te eerbiedigen een beginsel van het gemeenschapsrecht is, dat geldt wanneer (bezwarende) besluiten worden genomen die binnen het toepassingsgebied van het recht van de Europese Unie vallen. Het beginsel brengt met zich mee dat eenieder het recht heeft om te worden gehoord alvorens een besluit wordt genomen dat zijn belangen op nadelige wijze kan beïnvloeden. Belanghebbenden kunnen zich voor de nationale rechter op eerbiediging van de rechten van de verdediging beroepen. De rechten van de verdediging hebben geen absolute gelding. Vast moet komen te staan dat de schending geen nadelige gevolgen heeft gehad voor het maken van effectief bezwaar tegen de belastingaanslag.

In het geval dat het verwijzingshof tot het oordeel komt dat de inspecteur de rechten van de verdediging heeft geschonden zal beoordeeld moeten worden of de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag zonder de rechten te schenden tot een andere afloop zou hebben geleid. Wanneer dit laatste het geval is dient de desbetreffende naheffingsaanslag vernietigd te worden.

Hoge Raad, 10 juli 2015, ECLI:NL:PHE:2015:362

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:PHR:2015:362