Zowel de bestuurder van de stichting, alsmede de stichting worden strafrechtelijke vervolgd voor het (feitelijk leiding geven) aan het onjuist doen van aangiften omzetbelasting en het weigeren inzicht te geven in de administratie van de stichting.

Volgens het Hof blijkt uit het dossier dat de stichting sinds 1993 een pand verhuurde. Daarbij werd bij de huurder omzetbelasting in rekening gebracht. Dit werd vervolgens ook betaald, maar de stichting heeft deze gelden vervolgens niet aan de Belastingdienst afgedragen. Nu over de huur omzetbelasting is berekend volgt hieruit dat de omzetbelasting had moeten worden aangegeven. Nu daarvan geen sprake is, is het Hof van oordeel dat sprake is van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting. De onjuiste aangiften voor de omzetbelasting van de stichting zijn door de bestuurder van de stichting opgemaakt en verzonden. Volgens het Hof wisten zowel de verhuurder alsook de huurder dat over de huur omzetbelasting moest worden betaald en vervolgens moest worden afgedragen aan de Belastingdienst.

Het Hof komt tot het oordeel dat de bestuurder van de stichting zich gedurende een periode van ruim drie jaren schuldig heeft gemaakt aan het feitelijke leiding geven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door de stichting. Al die jaren is een nihilaangifte ingediend, terwijl uit het dossier blijkt dat de stichting gedurende deze jaren wel degelijk belaste huurinkomsten ontving. Deze niet afgedragen gelden zijn gestort op een bankrekening ten name van de bestuurder. Het Hof is van oordeel dat hij hiermee willens en wetens de Belastingdienst en dus de Staat heeft benadeeld. Daarbij komt dat is geweigerd om de administratie aan de Belastingdienst te overleggen en inzicht te geven in de financiële huishouding van de stichting. De bestuurder heeft er nimmer blijk van gegeven dat hij zich bewust is van het kwalijke van zijn handelen, noch is door hem op enige wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Volgens het Hof is de Nederlandse Staat voor een bedrag van ongeveer € 100.000 benadeeld. Voorts is het Hof van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in tweede aanleg komt door de proceshouding van verdachten en diens raadsman. Desalniettemin heeft de behandeling  bij het Hof lang geduurd, zodat van enige overschrijding van de redelijke termijn in tweede aanleg sprake is. Daarmee wordt rekening gehouden in de strafmaat.

Het Hof veroordeelt de stichting tot een geldboete van € 72.500. Daarnaast wordt de bestuurder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uren.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6029 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6034

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2016:6029

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2016:6034