In fiscale strafzaken wordt door de verdediging of door de verdachte zelf niet zelden naar voren gebracht dat het eigenlijk om een fiscale discussie gaat. Waarom wordt een dergelijke zaak dan toch het strafrecht ingetrokken. Dat is met name voor de verdachte vaak erg onbegrijpelijk. En vooral als er al een discussie over de fiscale kwestie gaande was, bijvoorbeeld over de fiscale woonplaats van een belastingplichtige. De inspecteur stelt vragen en die vragen worden beantwoord. Vaak is ook geen sprake van een zogeheten zwart-wit discussie en dat er dus sprake zou kunnen zijn van strafrechtelijk verwijtbaar handelen is zeker niet in alle gevallen een uitgemaakte zaak. Waarom moest de inspecteur die zaak dan toch uit handen geven met alle gevolgen van dien? We hadden er toch uit kunnen komen?

In de zogeheten KPMG-zaken heeft één van de verdachte natuurlijke personen een dergelijke gedachtegang in hoger beroep naar voren gebracht.[1] Van belang is dat het in dezen (ook) om een fiscaal ingewikkeld feitencomplex ging omtrent de ontwikkeling van het KPMG-gebouw in Amstelveen. De vraag was of de betaalde realisatievergoeding niet eigenlijk een winstuitdeling was voor de ontwikkelaar (die minderheidsaandeelhouder was), met als gevolg verschillende verdenkingen voor natuurlijke personen en een rechtspersoon waaronder valsheid in geschrifte van de realisatieovereenkomst en van de daarop gebaseerde facturen en van onjuiste aangiften vennootschapsbelasting.

“De verdachte heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de strafrechtelijke procedure voor hem zwaar en lang is geweest. De verdachte was steeds bereid uitleg te geven aan de FIOD en het openbaar ministerie en hij was ervan overtuigd dat sprake was van een misverstand. Vanuit de optiek van de verdachte is dit begrijpelijk.” Er wordt door het hof mitsdien gerespondeerd op de naar voren gebrachte gevoelens van de (gewezen) verdachte. Hij werd vrijgesproken – in eerste aanleg en vervolgens ook in hoger beroep. Met een vrijspraak zou de gedachte kunnen opkomen dat de FIOD en het openbaar ministerie het dús verkeerd hadden. Ze hadden het strafrechtelijk onderzoek nooit moeten beginnen. Het Hof merkte vervolgens in een overweging, volgens mij volstrekt ten overvloede, op:

“De FIOD en het openbaar ministerie zagen voldoende redenen tot een strafrechtelijke vervolging over te gaan. Het hof vindt deze redenen niet onnavolgbaar en wijst daarbij – zonder enige afbreuk te doen aan de integrale vrijspraak van de verdachte – onder meer op (…)”, en somt vervolgens een aantal omstandigheden op, waaronder bepaalde onduidelijkheden en het ontbreken van bepaalde schriftelijke vastleggingen. De vraag rijst waarom het hof deze overweging heeft opgenomen. Waarom wilde het hof kenbaar maken de redenen van de FIOD en het openbaar ministerie ‘niet onnavolgbaar’ te vinden?

Je zou kunnen denken dat het is om aan de betreffende natuurlijke persoon die heeft aangegeven het altijd als een misverstand te hebben gezien, te laten weten dat hij weliswaar is vrijgesproken maar dat het niet alleen een misverstand was. Er was wel degelijk reden een strafrechtelijk onderzoek te doen, zodat de gedachte dat de FIOD en het openbaar ministerie met een kansloze zaak bezig waren geen recht doet aan het onderzoek dat is gedaan.

Je zou ook kunnen denken dat de raadsheren hebben geworsteld met de gedachte aan de eerder gesloten transactie met KPMG.[2] Dit was een zogeheten hoge transactie waarbij een boete van maar liefst 8 miljoen euro is betaald. Hoe moet er nu gekeken worden naar deze indertijd gesloten transactie, terwijl de strafzaken tegen de betrokken twee natuurlijke personen en een rechtspersoon zijn geëindigd in een vrijspraak, in eerste aanleg én in hoger beroep. In het feitenrelaas van ruim 13 pagina’s dat in het kader van die transactie openbaar is gemaakt, werd tot een geheel andere conclusie gekomen dan waartoe het hof heeft geoordeeld. Daarmee zijn naar mijn overtuiging vraagtekens te zetten bij die transactie. Wat daar ook van zij, KPMG heeft er voor gekozen de kwestie door middel van die transactie achter zich te laten en had daar klaarblijkelijk een hoog bedrag voor over, maar deze arresten van het hof waarin tot de vrijspraken is gekomen lezende, zal dat toch bitter smaken.

Ten slotte zou je kunnen denken dat het hof een dergelijke overweging wilde meegeven in het kader van een verzoek om vergoeding van kosten op grond van artikel 530 Sv dat kan worden ingediend in het geval een zaak eindigt zonder oplegging van enige straf of maatregel (of een mogelijke civiele claim). Of tot een kostenvergoeding wordt overgegaan, is onderhevig aan de vraag of er gronden van billijkheid aanwezig zijn. Uit jurisprudentie volgt dat daarbij tot op zeker hoogte van belang zou kunnen zijn (hoewel op gespannen voet met de onschuldpresumptie) of sprake is geweest van enige vorm van eigen schuld; in hoeverre had de vrijgesprokene de kosten wellicht aan zichzelf te wijten. Het enkele feit dat het strafrechtelijk onderzoek en de strafrechtelijke vervolging ‘niet onnavolgbaar’ zijn geweest, zullen daarbij naar mijn overtuiging echter geen rol mogen spelen. Daaromtrent lezen we (waarschijnlijk) later meer.

[1] https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2022:97

[2] https://www.om.nl/documenten/publicaties/fp-hoge-transacties/feitenrelaas/map/feitenrelaas-kpmg