Belanghebbende (DGA) was in 2011 directeur-grootaandeelhouder van een besloten vennootschap (BV). Aan de DGA is een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd en een vergrijpboete van € 1.558 en aan de BV is een naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd en een vergrijpboete van € 2.338.

De DGA had in privé de eigendom van een loods, waarvan de WOZ-waarde € 313.000 bedroeg. Volgens de door de taxateur opgemaakte waardebepaling had de loods een waarde van € 381.000. De DGA heeft de loods aan de BV verkocht voor € 434.000.

De inspecteur is een boekenonderzoek gestart naar onder meer de verkoop van de loods. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur een uitdeling aangenomen van de BV aan de DGA. Om die reden is een naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd aan de BV en een navorderingsaanslag ter zake van aanmerkelijk belang bij de DGA. Voorts zijn vergrijpboeten van 25% opgelegd.

Naar het oordeel van de Rechtbank is de inspecteur geslaagd in het bewijs van een uitdeling van de BV aan de DGA van € 53.000. Gelet op de omvang moet het naar het oordeel van de Rechtbank voor de DGA duidelijk zijn geweest dat hij bij de verkoop van de loods door de BV werd bevoordeeld. Dit is volgens de Rechtbank te meer aannemelijk omdat de waardebepaling in opdracht van de DGA was opgesteld.

De vergrijpboeten van 25% zijn naar het oordeel van de Rechtbank terecht opgelegd. De Rechtbank acht aannemelijk dat de DGA dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het ten minste aan de grove schuld van de DGA dan wel de BV te wijten is dat door de DGA tot een te laag bedrag aangifte inkomstenbelasting is gedaan waardoor de aanslag te laag is vastgesteld, en door de BV in het geheel geen aangifte dividendbelasting is gedaan. Belanghebbenden moeten zich bewust zijn geweest van de uitdeling. Door deze niet aan te geven en daarover geen dividendbelasting te voldoen, is naar het oordeel van de Rechtbank sprake van een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid.

De Rechtbank acht de boeten ook passend en geboden, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de DGA niet tweemaal ter zake van hetzelfde feitencomplex in zijn vermogen is getroffen. De bij de navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegde boete is immers berekend over de door de DGA verschuldigde inkomstenbelasting na verrekening met de door de BV verschuldigde dividendbelasting.

Vanwege overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer een half jaar ziet de Rechtbank – ambtshalve – wel aanleiding om beide boeten te matigen met 5%.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 mei 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:2696

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2017:2696