De inspecteur (hierna: verweerder) heeft op 6 maart 2014 aan eiser naheffingsaanslagen IB/PVV, IAB ZVW en OB opgelegd. Eiser heeft bij brief met dagtekening 6 mei 2015 bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is door verweerder op 8 mei 2015 ontvangen. Verweerder heeft dit bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De aanslagen IB/PVV en IAB ZVW met bijbehorende beschikkingen zijn gedagtekend 13 maart 2015 en 21 maart 2015, waardoor de bezwaartermijn op 24 april 2015 respectievelijk 4 mei 2015 is geëindigd. Nu het bezwaarschrift is gedagtekend 6 mei 2015 en op 8 mei 2015 is ontvangen, is het bezwaarschift naar het oordeel van de Rechtbank in alle gevallen buiten de termijn ter post bezorgd. Het bezwaar is derhalve niet tijdig ingediend. Niet-ontvankelijkheidverklaring blijft in dit geval nog slechts achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest (art. 6:11 Awb). De Rechtbank is evenwel van oordeel dat eiser geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die een dergelijk oordeel rechtvaardigen.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat bij monde van diens accountant reeds op 4 februari per e-mail (prematuur) bezwaar is gemaakt. Naar zijn mening dient dit premature bezwaarschrift ontvankelijk te worden verklaard, omdat hij er in het licht van de daaraan voorafgegane correspondentie van verweerder redelijkerwijs van uit kon gaan dat de aanslagen op dat moment al tot stand waren gekomen. Voor zover van belang, luidde de tekst van de e-mail als volgt:
“Uw aanname is juist, wij besteden de tijd die hiermee gemoeid is liever aan de procedure bezwaar en beroep. Wij zijn van mening dat het vooroverleg niet tot een overeenstemming tussen beide partijen komt.”
De Rechtbank is van oordeel dat een dergelijke mededeling niet kan worden verstaan als het maken van bezwaar, maar, gelet op de bewoording, moet worden opgevat als een de facto aankondiging dat eiser in bezwaar zal gaan. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van de naheffingsaanslagen OB, die zijn gedagtekend 26 maart 2015, constateert de Rechtbank dat de bezwaartermijn eindigt op 7 mei 2015. Nu het bezwaarschrift van eiser is gedagtekend 6 mei 2015, derhalve voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en bovendien binnen een week na afloop van de termijn door verweerder is ontvangen, is het bezwaar tijdig ingediend.
De Rechtbank verklaart het beroep, voor zover het ziet op de naheffingsaanslagen OB, gegrond.
Rechtbank Noord-Nederland, 19 juli 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:3876
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2016:3876