Belanghebbende in deze zaak drijft een vastgoedonderneming en verhuurde een woning aan zijn zoon. Later wordt de woning aan de zoon verkocht voor 62% van de WOZ-waarde. Naar aanleiding van het voornemen van de inspecteur om correcties voor de inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, schenkbelasting en overdrachtsbelasting en een vergrijpboete op te leggen, wordt een compromis gesloten over de waarde economisch verkeer. De inspecteur vernietigt het compromis vanwege dwaling, komt hier echter later op terug omdat de taxateur zou hebben aangegeven dat de woning groter zou zijn dan belanghebbende aan zou hebben gegeven in het gesprek. In geschil is of er een compromis tot stand is gekomen over – onder meer – de correctie op het inkomen uit aanmerkelijk belang. Zo niet, dan is subsidiair in geschil of verweerder terecht het inkomen uit aanmerkelijk belang heeft gecorrigeerd. Daarnaast is in geschil of aan belanghebbende terecht een vergrijpboete van ruim € 45.000 is opgelegd.
Belanghebbende voert aan dat er mondeling over alle lopende punten een compromis was bereikt. De gemaakte afspraken zijn in latere correspondentie tussen partijen herhaald. Belanghebbende wijst onder meer op een e-mail van de inspecteur waarin hij bevestigt dat het compromis tot stand is gekomen, maar verklaart dat hij daarop terug wil komen. De rechtbank volgt het betoog van belanghebbende dat een compromis tot stand gekomen.
De inspecteur heeft daarnaast aangevoerd dat sprake is van dwaling, omdat hij door de verklaringen van belanghebbende tijdens het hoorgesprek heeft gedwaald ten aanzien van het oppervlak van de woning die circa 90 m² groter bleek te zijn. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende zich ervan bewust moet zijn geweest dat het oppervlak van de woning een relevant gegeven voor de waarde was en t dat de inspecteur het compromis op grond van dwaling heeft mogen vernietigen (en dat ook heeft gedaan).
Nu het compromis vanwege dwaling is vernietigd, resteert de vraag of de inspecteur de winstuitdelingen terecht in aanmerking heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur in de op hem rustende bewijslast geslaagd. De winstcorrecties in de VPB-zaken van de holding zijn in stand gebleven en met het hanteren van de lagere huur- en verkoopprijs is sprake geweest van een vermogensverschuiving van de onderneming naar de zoon van belanghebbende. Volgens de rechtbank is het aannemelijk dat het overeenkomen van de lagere huur- en verkoopprijs uitsluitend is ingegeven door de persoonlijke wens van belanghebbende om aan zijn zoon een financieel voordeel te doen toekomen. Voor de omvang van de winstuitdelingen ziet de rechtbank dus geen aanleiding af te wijken van de winstcorrecties.
Ter onderbouwing van de kwalificatie (voorwaardelijke) opzet stelt de inspecteur onder meer dat belanghebbende directeur is en wist tegen welke waarde de woning en garage aan de zoon werden overgedragen. Vanwege een eerdere discussie met de inspecteur wist belanghebbende bovendien dat tussen gelieerde partijen zakelijk moet worden gehandeld, maar heeft belanghebbende er desalniettemin voor gekozen om voor de woning en de garage geen onafhankelijk taxatierapport op te laten maken en ook niet anderszins onderzoek te doen naar een zakelijke verkoopprijs, ondanks dat de BV als gevolg van de verkoop aan de zoon tot een aanzienlijk boekverlies zou lijden. Door simpelweg uit te gaan van de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2016 met daarop een afslag van 38% op basis van een niet voor deze situatie geldend waarderingsvoorschrift, heeft belanghebbende bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Volgens de inspecteur is een boete van 50% passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur ook is geslaagd in zijn bewijslast ten aanzien van de vergrijpboete. Van een pleitbaar standpunt dat in de weg staat aan het opleggen van een vergrijpboete is geen sprake. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt de boete met € 10.000 verminderd. De rechtbank acht een boete van € 35.000 passend en geboden.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft.
Rechtbank Den Haag 23 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7985
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:7985