Belanghebbende, vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats (AGP), produceert benzine en levert deze aan diverse tankstations in Nederland. Ten aanzien van deze leveringen heeft belanghebbende steeds op de gebruikelijke wijze ter zake van de uitslag van de benzine uit de AGP accijns voldaan op aangifte.

Inherent aan de veraccijnsde benzine is dat een mate van verdamping plaatsheeft, met name in de opslagtanks van tankstations en in de tanks van auto’s van klanten. Bij het (over)tanken van benzine wordt deze benzinedamp verdreven, slaat terug in de opslagtanks van de tankstations en wordt vervolgens samen met de verdampte benzine uit die opslagtanks ook weer verdreven en teruggevoerd in de tankwagens van belanghebbende bij de aflevering van nieuwe benzine. Aldus komt er telkens veraccijnsde benzinedamp in vloeibare vorm terug bij de in de AGP aanwezige onveraccijnsde benzine, die daarna opnieuw wordt uitgeslagen en veraccijnsd.

Voor belanghebbende gold al bijna 20 jaar de door de staatssecretaris van Financiën uitgevaardigde goedkeuringsregeling ter ondervanging van de meermalige accijnsheffing bij de uitslag van de in de AGP in vloeibare vorm teruggebrachte benzinedamp. Maar deze regeling werd bij besluit van 1 december 2015 ingetrokken. Hierdoor is de AGP-vergunning aangepast door het recht op gebruik van de dampretourregeling te schrappen.

Belanghebbende stelt dat zonder de teruggaafregeling sprake is van dubbele heffing van accijns en dat uit de Accijnsrichtlijn 2008/118/EG (de Accijnsrichtlijn) volgt dat er een voorziening moet zijn om een dergelijke dubbele heffing te voorkomen.

De inspecteur stelt dat de teruggaafregeling terecht is ingetrokken. Daarbij stelt hij ook dat de accijnsrichtlijn ziet op het vermijden van heffing door meerdere lidstaten ter zake van hetzelfde accijnsgoed en niet tot het treffen van een regeling als de teruggaafregeling. En voorts dat Nederland op geen enkele wijze is gebonden aan wat in andere lidstaten omtrent retourdamp is geregeld.

De rechtbank stelt de inspecteur in het gelijk en belanghebbende stelt hoger beroep in. In geschil is de meermalige heffing van accijns en ook of de inspecteur terecht is overgegaan tot wijziging van de AGP-vergunning in die zin dat de goedkeurende regeling ter voorkoming van de meermalige accijnsheffing is komen te vervallen.

 

Het Hof komt tot een andere afweging dan de rechtbank. Het Hof verwerpt zonder meer de stelling van de inspecteur dat het door de retourdamp verkregen product een volledig ander product zou zijn dan benzine. In het licht van de stukken van het geding en gelet op hetgeen de deskundige van belanghebbende ter zitting heeft verduidelijkt kan de conclusie volgens het Hof niet anders zijn dan dat het uit de retourdamp teruggewonnen product feitelijk is te vereenzelvigen met de ter zake van een eerdere uitslag uit de AGP veraccijnsde benzine. Ondanks de verschijningsvorm van wat door belanghebbende in de AGP wordt ingeslagen, is de substantie, juist ook qua aanwendingsmogelijkheden en gebruikskenmerken, te kwalificeren als al veraccijnsde benzine. Het telkens heffen over de volledige hoeveelheid uit de AGP uitgeslagen AGP “leidt tot een voor een deel rechtens ongeoorloofde meermalige belasting”, aldus het Hof. “Nationale en Unierechtelijke accijnsregelingen, gelet op doel en strekking, staan in een geval als het onderhavige niet toe dat over al veraccijnsde benzine nogmaals accijns worden geheven.” Het gelijk is dus wat dit principiële punt betreft aan belanghebbende.

Ten aanzien van het tweede geschilpunt, stelt het Hof dat de belastingrechter niet de bevoegdheid heeft de wijziging van de vergunning en daarmee de per 1 januari 2016 ingetrokken teruggaafregeling te beoordelen. Die bevoegdheid blijft derhalve bij de inspecteur.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2019:2182