Klager, een DGA van een onderneming, en zijn echtgenote (A) zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De advocate van A heeft betrokkene – een van A bevriende registeraccountant – gevraagd om een opinie met daarin een analyse van de jaarrekeningen van de onderneming van klager. Betrokkene heeft de gevraagde opinie aan de advocate van A verstrekt.

Klager meent dat betrokkene tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, omdat (i) er geen opdracht is verstrekt tot het opstellen van de notitie en (ii)  klager niet is gehoord. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt de Accountantskamer dat er geen gedrags- of beroepsregel bestaat waaruit volgt dat aan betrokkene een (“officiële”) opdracht had moeten worden verstrekt tot het opstellen van de opinie. Er bestaat (daarom) ook geen gedrags- of beroepsregel die hem verplichtte om een opdrachtbevestiging aan de advocate van A te sturen. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt de Accountantskamer dat betrokkene zich niet zelf tot klager had kunnen wenden om hem te horen omdat niet klager, maar A zijn opdrachtgever was. Gelet op de tussen A en klager aanhangige echtscheidingsprocedure en hun slechte onderlinge verstandhouding, ligt het ook niet voor de hand dat A daarvoor toestemming aan betrokkene had verleend.

Wel had betrokkene zich moeten afvragen of zijn vriendschap met A een bedreiging vormde voor het fundamentele beginsel van objectiviteit. Door zich niet af te vragen of hij andere informatiebronnen – dan A en haar advocate – had moeten raadplegen en zich evenmin af te vragen of hij aan het verzoek van de advocate van A zou kunnen voldoen, heeft betrokkene nagelaten een toereikende maatregel te treffen die ertoe leidt dat hij zich hield aan het beginsel van objectiviteit.

Tenslotte wordt betrokkene verweten dat de door hem opgestelde opinie allerlei onjuistheden en niet onderbouwde aannames en conclusies bevat over het bedrijf van klager. Deze klacht slaagt. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene zich niet heeft verdiept in de door de advocate van A aangegeven kwesties, terwijl dat wel van betrokkene kon worden verlangd met het oog op het verkrijgen van een deugdelijke grondslag voor zijn opinie. Daarnaast heeft betrokkene niet vermeld op basis van welke informatie de opinie is gebaseerd en heeft hij de opinie kennelijk ook gebaseerd op informatie waarvan hij zelf geen kennis heeft genomen. Bovendien heeft betrokkene zijn stelling dat de solvabiliteit van het bedrijf voldoende is om dividenduitkeringen te verrichten, niet toegelicht. Dat betekent dat de opinie ook in zoverre een deugdelijke grondslag ontbeert.

Gelet op al het voorgaande heeft betrokkenen de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van een tijdelijke doorhaling gedurende drie maanden passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene ter zitting geen enkel besef heeft getoond van de onjuistheid van zijn handelen en ook geen enkel belang hecht aan het naleven van de voor hem geldende gedragsregels. Dat is des te ernstiger, omdat er sprake is van een opinie die is bestemd om te worden gebruikt in een gerechtelijke procedure en omdat de belangen van klager daardoor worden geraakt.

De Accountantskamer 15 maart 2019, ECLI:NL:TACAKN:2019:21.

https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken-in-domein/accountants/resultaat/uitspraak/2019/ECLI_NL_TACAKN_2019_21/?Pagina=1&ItemIndex=3