Betrokkene heeft als accountant werkzaamheden verricht voor een DGA en de met diens verbonden vennootschappen. Tot deze vennootschappen behoort een bv (hierna: BV1), alsook een commanditaire vennootschap (hierna: de cv). Op meerdere momenten in 2012 en 2013 heeft betrokkene geld uitgeleend aan de dga tot een totaalbedrag van € 85.000. Dienaangaande is achteraf een contract opgesteld op grond waarvan betrokkene een pandrecht heeft bedongen op onder andere goederen van BV1 en rente over de verschuldigde som.

Naar aanleiding van het faillissement van de cv is de Belastingdienst een boekenonderzoek gestart waarin het concludeert dat zich voorafgaand aan het faillissement een aantal transacties hebben voorgedaan waardoor schuldeisers van de gefailleerde mogelijk benadeeld zijn. De curator heeft aangifte gedaan van een vermoeden van faillissementsfraude. Deze aangifte heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD. In het kader van dat onderzoek heeft een huiszoeking plaatsgevonden in de woning van betrokkene.

In navolging op het strafrechtelijk onderzoek heeft het Openbaar Ministerie – op 24 september 2018 – een klacht ingediend tegen betrokkene bij de Accountantskamer. Deze klacht splitst zich op in een drietal onderdelen. In klachtonderdeel a wordt betrokkene verweten dat hij de beginselen van professioneel gedrag en objectiviteit heeft geschonden door geldleningen te verstrekken aan BV1. Voorts wordt betrokkene in klachtonderdeel b verweten onvoldoende professioneel gedrag en zorgvuldigheid te hebben betracht bij het opmaken van vier salarisstroken en het verlonen van beweerd overwerk. Tot slot behelst klachtonderdeel c dat betrokkene de DGA heeft geadviseerd over potentieel frauduleuze handelingen en/of vermoedelijke faillissementsfraude.

De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene, toen hij de betreffende overeenkomst van geldlening aanging, onvoldoende maatregelen heeft genomen ter waarborging van zijn objectiviteit. Met de afgesloten levensverzekering en het bedingen van een pandrecht en rente, heeft betrokkene niet zo zeer zijn objectiviteit ten opzichte van zijn cliënt gewaarborgd, als wel zijn eigen financiële belangen gediend. Uit niets blijkt dat betrokkene zich heeft gerealiseerd dat er een bedreiging van zijn objectiviteit was, laat staan dat gebleken is dat hij waarborgen heeft getroffen om de bedreiging van zijn objectiviteit als accountant weg te nemen dan wel om deze tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Betrokkene heeft hiermee in strijd gehandeld met het beginsel van objectiviteit, waardoor klachtonderdeel a in zoverre gegrond is.

De Accountantskamer acht het in het kader van de ontvankelijkheid van klachtonderdeel b aannemelijk dat het boekenonderzoek door de Belastingdienst vóór 24 september 2015 is afgerond. Gezien de hechte samenwerking tussen de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie moet de kennis waarvan destijds sprake was bij de Belastingdienst aan het Openbaar Ministerie worden toegerekend. Gelet hierop is niet binnen drie jaar nadat klager redelijkerwijs het tuchtrechtelijk handelen had kunnen constateren geklaagd, waardoor klachtonderdeel b niet-ontvankelijk is.

Ten aanzien van klachtonderdeel c stelt de Accountantskamer vast dat bij de doorzoeking van de woning van betrokkene een aantal handgeschreven notities van betrokkene is aangetroffen. Uit deze notities komt het beeld naar voren dat betrokkene geadviseerd heeft over potentieel frauduleus handelen, waardoor schuldeisers van de cv benadeeld zouden kunnen worden. Betrokkene heeft dit beeld niet kunnen corrigeren.

De Accountantskamer komt dan ook tot het oordeel dat voldoende aannemelijk is dat betrokkene zich ongepast heeft laten beïnvloeden door de wens van zijn cliënt om met een (gefingeerde) tegenvordering de rekening-courantschuld van zijn cliënt aan de cv te verminderen. Daardoor heeft betrokkene evenmin eerlijk en oprecht opgetreden. Aldus heeft betrokkene in strijd met de beginselen van integriteit en objectiviteit gehandeld. Klachtonderdeel c is naar het oordeel van de Accountantskamer daarom gegrond.

De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers voor de duur van drie maanden passend en geboden.

De Accountantskamer 8 april 2019, ECLI:NL:TACAKN:2019:25.

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2019_25