Betrokkene is sinds maart 1994 ingeschreven in het accountantsregister en is werkzaam als openbaar accountant-adminstratieconsulent in zijn praktijk. In november 2008 is de praktijk van betrokkene in het kader van de Verordening op de periodieke en preventieve toetsing (hierna: VPPT) voor het eerst getoetst. Gebleken is toen dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van betrokkene niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen.

In 2009 leverde betrokkene een verbeterplan in, maar dat werd onvolledig bevonden. Daarop diende betrokkene een aangepast verbeterplan in, dat wel werd goedgekeurd. Betrokkene is een termijn van drie weken gesteld om aan te tonen dat hij de waarneming van zijn praktijk goed had geregeld. De waarnemingsovereenkomst is in 2010 akkoord bevonden.

In maart 2012 verzocht betrokkene om vrijstelling van toetsing op grond van de VPPT te verlenen. Uit coulanceoverwegingen is uitstel van toetsing verleend tot 2013. Deze hertoetsing heeft (na wederom een uitstel) uiteindelijk op 12 februari 2014 plaatsgevonden. Het eindoordeel van de hertoetsing hield in dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk nog steeds niet voldeed aan de eisen die daaraan worden gesteld. Omdat ook na hertoetsing was gebleken dat het kwaliteitsstelsel van zijn accountantspraktijk onvoldoende was, werd door de NBA een tuchtklacht tegen de accountant ingediend.

De Accountantskamer vindt met name van belang dat betrokkene in al die jaren na de eerste toetsing zijn tijd en aandacht meer heeft gericht op de overname van een administratiekantoor dan op de noodzakelijke verbetering van het kwaliteitsstelsel van zijn accountantspraktijk. Betrokkene heeft deze tekortkoming niet betwist. Volgens de Accountantskamer weegt hier onvoldoende tegenop dat betrokkene er ter zitting wel blijk van heeft gegeven dat hij het belang inziet van het beschikken over een zodanig stelsel, voor het realiseren waarvan hij – naar zijn zeggen – externe begeleiding heeft ingeschakeld.

De Accountantskamer acht de in de in art. 2 eerste lid, sub e bedoelde maatregel van doorhaling passend en geboden, waarbij de termijn waarbinnen betrokkene zich niet opnieuw in het register kan inschrijven is bepaald op 18 maanden. Een tijdelijke doorhaling volstaat naar het oordeel van de Accountantskamer niet, nu in dat geval de inschrijving van de accountant in het register van rechtswege zou herleven, ook als het kantoor dan nog steeds niet beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen. Als de kwaliteit van het kantoor op het vereiste niveau is gebracht, kan betrokkene de NBA om herinschrijving verzoeken, waarna het aan de NBA is zich dienaangaande een oordeel te vormen.

Accountantskamer 24 augustus 2015, zaaknummer 15/707

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TACAKN__2015__99