Aan verdachte, een directeur, is onder meer ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan een vennootschap die onjuiste aangifte omzetbelasting heeft gedaan.

De vennootschap heeft twee registergoederen aan een onderneming verkocht. Daarnaast heeft de vennootschap goodwill in rekening gebracht. De hierover in rekening gebrachte omzetbelasting is niet in de aangifte omzetbelasting opgenomen.

Volgens de Rechtbank kan het doen van een onjuiste aangifte aan de rechtspersoon worden toegerekend, mits opzet kan worden bewezen. Naar het oordeel van de Rechtbank kan worden bewezen dat de vennootschap voorwaardelijke opzet had op het doen van opzettelijk onjuiste aangifte omzetbelasting. Uit verklaringen en brieven van getuigen kan worden opgemaakt dat de administratie van de vennootschap niet goed was georganiseerd. Dit kan bovendien objectief worden vastgesteld nu de in rekening gebrachte omzetbelasting, die op de nota van afrekening duidelijk was aangegeven, niet goed in de administratie is verwerkt. Door onvoldoende zorgvuldig om te gaan met de administratie in het algemeen en de verwerking van de transactie in het bijzonder, heeft de vennootschap bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij in strijd met de waarheid een aangifte omzetbelasting zou indienen.

Verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten middellijk bestuurder in de functie van directeur en als enige vertegenwoordigingsbevoegd. Hij had feitelijke zeggenschap over de ten laste gelegde gedragingen van de rechtspersoon en was bevoegd om in te grijpen. Uit de bewijsmiddelen kan volgens de Rechtbank worden vastgesteld dat verdachte zich had moeten realiseren dat hij maatregelen moest nemen om te zorgen dat de aangifte omzetbelasting correct zou worden gedaan, door die aangifte nauwkeurig te controleren. De Rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder dat verdachte, naar aanleiding van het naar hem gestuurde overzicht van de financiën, had moeten realiseren dat er mogelijk iets fout was gegaan of zou gaan in de administratie.

De Rechtbank stelt vast dat het fiscale nadeel € 1.450.000 bedraagt en veroordeelt verdachte voor het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk indienen van een onjuiste aangifte omzetbelasting en aan valsheid in geschrift. Nu verdachte al lange tijd ondernemer is, zal de Rechtbank er bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel van uitgaan dat sprake is van een op zichzelf staand geval van fraude. Daarnaast houdt de Rechtbank rekening met het feit dat de vennootschap door de crisis zwaar is getroffen alsook met de overschrijding van de redelijke termijn.

Alles overwegende acht de Rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.

Rechtbank Amsterdam, 4 maart 2016

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2016:1137