Al vanaf 2017 deed de FIOD onderzoek naar de invoer van goederen uit China die werden verkocht via online platforms. Naar aanleiding daarvan is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar onder andere een douane-expediteur. Volgens de FIOD faciliteerde de douane-expediteur via een schijnconstructie dat Chinese ondernemingen via online platforms goederen verkochten zonder dat de verschuldigde invoer-btw werd afgedragen. De directeur wordt ervan verdacht dat hij feitelijk leiding zou hebben gegeven aan het opzettelijk onjuist indienen van vervalste invoeraangiften en het opzettelijk gebruik maken van valse inkoopfacturen. De douane-expediteur verzorgde de aangiften ten invoer en zette daarin de verschuldigde btw op nihil, waarbij een beroep werd gedaan op de verleggingsregeling.

Volgens Rechtbank Overijssel is de verleggingsregeling ten onrechte toegepast waardoor in de invoeraangiften een te laag bedrag aan te betalen belasting is opgegeven. De rechtbank acht echter opzet op het gebruikmaken van de valse invoeraangiften niet bewezen. Zo heeft een medewerker verklaard dat hij de btw-nummers van de klanten van de sales afdeling ontving en deze verwerkte in de invoeraangiften. Daarnaast verklaart hij in de eerste maanden van de onderzoeksperiode wel dat hij de invoer-btw heeft ingevuld maar dat hem niet bekend is dat daarbij iets fout is gegaan. De rechtbank kan uit de feitelijke gang van zaken en uit de verklaring van de medewerker niet afleiden dat de medewerker namens de douane-expediteur met (voorwaardelijk) opzet een onjuiste invoeraangifte heeft opgemaakt en ingediend. Dit opzet kan evenmin worden afgeleid uit het beleid van de douane-expediteur dat juist was gericht op compliance met de geldende fiscale en douaneregels.

Verder overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet af te leiden valt dat de directeur en/of betrokken werknemers van meet af aan ervan op de hoogte waren dat er door de Chinese resellers door middel van het tussenschuiven van entiteiten een papieren handelsschakel werd gecreëerd zonder enig economisch realiteitsgehalte. Aan een door de officier van justitie aangehaalde e-mail van de directeur waarin hij een casus beschrijft waarin een bedrijf goederen ‘koopt’ van diverse klanten uit China, kan dat volgens de Rechtbank niet worden ontleend. Alleen al omdat niet duidelijk is of de e-mail in dezelfde context is bedoeld, maar ook omdat de directeur in diezelfde e-mail schrijft dat het betreffende bedrijf in de geschetste casus (tijdelijk) eigenaar wordt. Dit duidt erop dat directeur veronderstelde dat de goederen wel degelijk bestemd zouden zijn voor het bedrijf.

De rechtbank overweegt daarnaast dat, hoewel de documentatie die door diverse bedrijven aan de douane-expediteur werd geleverd ter substantiëring van de transacties te wensen overliet, dit nog niet maakt dat (de werknemers van) de douane-expediteur bewust de aanmerkelijke kans heeft/hebben aanvaard dat sprake was van een schijnwerkelijkheid. Niet bewezen is dus dat de douane-expediteur (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gebruikmaken van valse invoeraangiften.

Ook heeft de douane-expediteur volgens de rechtbank geen feitelijk leiding gegeven aan het opzettelijk indienen van onjuiste bij de belastingwet voorziene aangiften. De invoeraangiften vallen namelijk niet binnen het bereik van “de belastingwet”. Het opzettelijk onjuist doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte was strafbaar gesteld in artikel 69 AWR. De heffing van belastingen bij invoer was niet geregeld in het nationale douanerecht, maar uitsluitend in recht van de EU. De werkingssfeer van “de belastingwet” in de zin van de AWR was beperkt tot nationale wetgeving, zodat de aangiften ten invoer niet binnen het bereik van “de belastingwet” vielen. Tot slot overweegt de rechtbank dat de zogeheten ‘pre-alerts’ die de douane-expediteur ontving niet als inkoopfacturen kwalificeren waardoor van valsheid in geschrifte van inkoopfacturen geen sprake kan zijn.

De Rechtbank spreekt de directeur vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Rechtbank Overijssel 27 november 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:4789

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2023:4789