Appellant was een ex-deurwaarder die in 2010 door de Kamer van Gerechtsdeurwaarders uit zijn ambt is gezet naar aanleiding van een klacht van het BFT. Hem werd onder meer verweten dat hij een tekort had op zijn derdenrekening en dat hij een bedrag van € 263.000 aan derdengelden had onttrokken.

Appellant heeft geklaagd over het feit dat de accountants van het BFT weigerde om hem bepaalde stukken te verstrekken. Dit was reeds de zevende klacht jegens de accountants van het BFT.

Deze klacht is door de Accountantskamer niet-ontvankelijk verklaard, onder meer omdat sprake is van strijd met het beginsel van ‘ne bis in idem’ nu appellant reeds eerder hierover heeft geklaagd. Appellant bestrijdt dit oordeel in hoger beroep.

In navolging van de Accountantskamer oordeelt ook het College dat de klacht in wezen geen andere klacht is dan de klachtonderdelen die bij eerdere beslissingen van de Accountantskamer niet-ontvankelijk of ongegrond zijn verklaard. De klacht is in essentie gegrond op de door appellant herhaalde stelling dat betrokkenen weigeren om onderzoeksmateriaal met betrekking tot (de berekening van) het bewaartekort ter beschikking te stellen. Dat appellant zijn verzoek aan betrokkenen om materiaal te overleggen heeft herhaald maakt niet dat thans sprake is van een andere klacht over ander handelen en/of nalaten van betrokkenen.

Het beginsel van ne bis in idem brengt met zich dat handelen waarover reeds eerder is geklaagd en waarover met inachtneming van tuchtrechtelijke normen een eindbeslissing is gegeven, niet andermaal het voorwerp van berechting kan vormen. De Accountantskamer heeft de klacht van appellant daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.

College van Beroep voor het bedrijfsleven 11 mei 2017, ECLI:NL:CBB:2017:133

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2017:133