De zaak bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant draait om de vraag of belanghebbende in de jaren 2015 tot en met 2018 fiscaal inwoner van Nederland was en daardoor belastingplichtig zou zijn geweest voor de inkomstenbelasting. De inspecteur stelt dat belanghebbende een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en hier belasting moest betalen, mede omdat hij in 2015 en 2016 een periode in detentie heeft doorgebracht in Nederland. Belanghebbende stelt daarentegen dat hij woonachtig was in Spanje en later in Portugal en dat zijn verblijf in Nederland slechts tijdelijk was in verband met zijn detentie. Daarnaast is in geschil of een vennootschap van belanghebbende feitelijk in Nederland was gevestigd en of een lening als informele winstuitdeling moet worden aangemerkt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in de relevante jaren in Nederland woonde. Hoewel belanghebbende gedurende zijn detentie in Nederland stond ingeschreven en daar tijdelijk verbleef, is dat niet voldoende om een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland vast te stellen. Ook andere door de inspecteur aangedragen factoren, zoals familiebanden, zakelijke belangen en in Nederland gedane pinbetalingen, wegen onvoldoende zwaar. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de inspecteur niet heeft bewezen dat de vennootschap van belanghebbende feitelijk in Nederland was gevestigd. De inspecteur heeft niet aangetoond dat belanghebbende de bestuursbeslissingen van de vennootschap in Nederland nam en evenmin dat de belastingadviseur meer dan het gebruikelijke advies en coördinatie verrichtte. Tot slot wordt de stelling van belanghebbende dat een lening als informele winstuitdeling moet worden aangemerkt, verworpen wegens onvoldoende onderbouwing.
De rechtbank verklaart de beroepen met betrekking tot de belastingaanslagen en beschikkingen over 2015 tot en met 2017 gegrond en vernietigt deze. Het beroep over 2018 wordt ongegrond verklaard.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 januari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:348 https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2025:348