Betrokkenen zijn verbonden aan een accountantskantoor en hebben een goedkeurende controleverklaring ten aanzien van de jaarrekening over 2011 van Royal Imtech N.V. (hierna: Imtech) afgegeven.

In 2013 heeft Imtech een mededeling bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd waaruit blijkt dat forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat niet langer van de juistheid van de jaarrekening over 2011 kan worden uitgegaan. In 2014 sluit Imtech een overeenkomst (hierna: de Settlement Agreement) met het accountantskantoor in het kader van de afwikkeling van vorderingen van schuldeisers, welke zijn voortgevloeid uit de in de jaarrekening geconstateerde onregelmatigheden.

In het kader van het faillissement van Imtech in 2015 zijn door de curatoren tuchtrechtelijke klachten ingediend tegen betrokkenen. De curatoren verwijten betrokkenen dat zij tekort zijn geschoten in de controle van de jaarrekening 2011 en in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels hebben gehandeld.

Betrokkenen stellen zich op het standpunt dat het klagers op grond van de Settlement Agreement verboden is om tuchtrechtelijke klachten tegen betrokkenen in te dienen waardoor zij niet ontvankelijk zijn in hun klacht. Volgens klagers is deze bepaling echter nietig. Vervolgens is het accountantskantoor deze arbitrageprocedure gestart waarin zij de Accountantskamer voor recht vordert te verklaren dat het beroep van klagers op de nietigheid en vernietigbaarheid van de Settlement Agreement, geen effect sorteert.

De Accountantskamer overweegt dat betrokkenen in hun hoedanigheid van accountant onderworpen zijn aan tuchtrechtspraak betreffende enig handelen of nalaten in strijd met het krachtens de Wta en Wet Ra bepaalde. Daarbij staat aan een ieder bij het vermoeden van dergelijk handelen, de mogelijkheid tot het indienen van een klacht open. De bevoegdheid tot klagen kan volgens de Accountantskamer niet contractueel opzij gezet worden. Het van geval tot geval beoordelen van de mogelijkheid tot contractuele uitsluiting van de klachtbevoegdheid, doet namelijk afbreuk aan het belang dat met het accountantstuchtrecht wordt gediend. De Accountantskamer voegt hieraan toe dat ingeval een klacht betrekking heeft op de uitvoering van de wettelijke controle- en kwaliteitsbeoordeling, er geen omstandigheden denkbaar zijn waaronder zo een klacht op grond van een gemaakte afspraak niet-ontvankelijk verklaard kan worden.

Het feit dat Imtech – anders dan in de door de Accountskamer aangehaalde rechtspraak het geval was – eerst nadat zij kennis droeg van de gewraakte accountantswerkzaamheden is overeengekomen geen gebruik te zullen maken van haar klachtrecht, doet niet ter zake. De klagers kunnen in hun bevoegdheid als curator immers niet op een lijn gesteld worden met het gefailleerde Imtech. In hun hoedanigheid als curator oefenen zij een eigen recht uit als uitvloeisel van hun taak de failliete boedel te beheren. Derhalve zijn de curatoren niet gebonden aan de door de vennootschap gesloten overeenkomst, waardoor zij ontvankelijk zijn in de door hen ingediende klachten.

De door betrokkenen gebezigde stelling dat de curatoren misbruik van hun klachtrecht hebben gemaakt, faalt eveneens. Er kan alleen sprake zijn van misbruik van klachtrecht wanneer de ongegrondheid van de klacht aanstonds evident is. Daarvan is in dit geval geen sprake.

De Accountantskamer verklaart de klachten ontvankelijk en houdt de inhoudelijke behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aan.

De Accountantskamer in de zaak met nummers 18/276 en 18/277 Wtra en 18/328 Wtra AK van 21 januari 2019, ECLI:NL:TACAKN:2019:7.

https://tuchtrecht.overheid.nl/nieuw/accountants/uitspraak/2019/ECLI_NL_TACAKN_2019_7