Verdachte wordt vervolgd voor het opzettelijk doen van onjuiste aangiften in de zin van art. 69 AWR en voor valsheid in geschrifte. De zaak draait om correctieaangiften loonbelasting, waarin volgens het OM bewust onjuiste gegevens waren opgenomen, waardoor minder loonheffing werd afgedragen. Daarnaast werden salarisspecificaties onjuist aangepast, onder meer door ten onrechte onbelaste vergoedingen op te nemen. De verdachte zou als feitelijk leidinggever van een rechtspersoon verantwoordelijk zijn voor deze gedragingen.

Rechtbank Rotterdam stelt vast dat een correctieaangifte geen aangifte is in de zin van de AWR. Het doen van een onjuiste correctieaangifte kan daarom niet leiden tot het strafbare feit van het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte zoals bedoeld in art. 69 AWR. Voor dit feit wordt verdachte dan ook vrijgesproken. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrifte. De correctieaangiften en salarisspecificaties bevatten onjuiste gegevens over lonen en vergoedingen, waardoor een lagere loonheffing werd afgedragen. Verdachte was nauw betrokken bij de opzet van deze constructie en had bovendien wetenschap van de onjuistheden.

De rechtbank veroordeelt de verdachte voor het feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrifte en legt een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 180 uur op. Een beroepsverbod acht de rechtbank niet nodig.

Rechtbank Rotterdam 24 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1035 https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2025:1035