Het verschoningsrecht en (vooral) de wijze waarop het Openbaar Ministerie hiermee omgaat kan al enige tijd op veel belangstelling rekenen. De Hoge Raad oordeelde eerder naar aanleiding van een door ons kantoor geïnitieerde klaagschriftprocedure over de vraag of het ꞌuitgrijzenꞌ van verschoningsgerechtigde stukken de toets der kritiek kan doorstaan. Daarnaast beantwoordde de Hoge Raad op 12 maart 2024 de prejudiciële vragen van Hof Den Bosch over het verschoningsrecht.[1] Recent heeft A-G Spronken conclusie genomen in een andere door ons kantoor geïnitieerde klaagschriftprocedure. Daarin gaat het over de vraag of een advocaat die processtukken heeft opgesteld en deze vervolgens met bijlagen in een fiscale procedure bij het Gerechtshof heeft ingebracht (art. 8:58 Awb) nog een beroep op zijn verschoningsrecht toekomt ter zake van die processtukken.
Dat is van belang nu is gebleken dat de betreffende documenten door de Belastingdienst aan de FIOD zijn verstrekt en door laatstgenoemde worden gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek tegen de cliënten van de advocaat. Het Openbaar Ministerie stelde in de procedure dat deze gang van zaken ‘geen enkel probleem’ vormde en dat geen gerechtvaardigd beroep kon worden gedaan op het verschoningsrecht. Onder verwijzing naar het Boeing-arrest (Hoge Raad 21 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:751, BNB 2021/108) hebben wij bepleit dat op dat het delen van stukken in een procedure niet betekent dat daarmee ook integraal afstand wordt gedaan van het verschoningsrecht. In het Boeing-arrest betoogde de Staatssecretaris “dat een deel van de gestelde vragen betrekking heeft op verkregen informatie die niet (langer) onder het verschoningsrecht van de advocaat valt, omdat de aan deze vragen ten grondslag liggende documenten in het kader van een civiele procedure zijn verstrekt aan een derde (Boeing).”
De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat een advocaat stukken ter kennis van een wederpartij heeft gebracht, in verband met onderhandelingen waarbij of een geding waarin hij zijn bijstand heeft verleend, niet meebrengt dat de advocaat ten aanzien van die stukken jegens anderen niet langer een beroep op het verschoningsrecht kan doen:
“Het verschoningsrecht van de advocaat heeft betrekking op hetgeen hem in die hoedanigheid is toevertrouwd. Het vertrouwelijke karakter van diens bemoeienis, dat meebrengt dat hetgeen hem is toevertrouwd voor derden verborgen dient te blijven, kan voortvloeien uit de aard van de desbetreffende informatie en uit het uitdrukkelijk uitgesproken dan wel aannemelijk te achten verlangen van de advocaat en van diens cliënt. De enkele omstandigheid dat de advocaat stukken die tot het aan hem toevertrouwde materiaal gerekend kunnen worden, ter kennis van een wederpartij van zijn cliënt heeft gebracht in verband met onderhandelingen waarbij, of een geding waarin, hij zijn bijstand heeft verleend, brengt niet mee dat de advocaat ten aanzien van die stukken jegens anderen niet langer een beroep op zijn verschoningsrecht kan doen. Het middel faalt in zoverre.” (r.o. 5.2.2.)
Terug naar de onderhavige procedure. De advocaat heeft in een fiscale procedure tegen de inspecteur processtukken ingebracht; een zogeheten tiendagenstuk met bijlagen. Die stukken zijn vervolgens door de inspecteur aan de FIOD verstrekt.
Vanzelfsprekend kan de wederpartij, in dit geval de inspecteur, alsook het Gerechtshof kennisnemen van die stukken zonder dat dit een schending van het verschoningsrecht is. Dat is ook logisch, anders zouden advocaten niet kunnen procederen namens hun cliënten. Volgens A-G Spronken betekent deze ꞌdoorbreking van het verschoningsrechtꞌ echter niet dat het verschoningsrecht jegens derden, daaronder begrepen het Openbaar Ministerie en de FIOD, niet meer geldt:
“[…] het verstrekken van informatie aan één partij, persoon of orgaan ontheft de advocaat niet van zijn geheimhoudingsplicht jegens andere partijen, personen of organen. De vertrouwelijkheid van de informatie, tegenover anderen dan degene aan wie deze reeds bekend is gemaakt, moet kunnen worden gewaarborgd met een beroep op het verschoningsrecht. Mijn stelling is dat dit ook geldt als deze informatie eerder in een procedure is ingebracht.
Dat betekent in het onderhavige geval dat de klager zich jegens de FIOD en het openbaar ministerie op zijn verschoningsrecht moet kunnen beroepen.
[…] Ook de omstandigheid dat het tiendagenstuk in de fiscale procedure is ingebracht en daarmee ook aan de inspecteur van de Belastingdienst als wederpartij, die eveneens belast is met de opsporing van fiscale delicten (zie art. 80 lid 1 Awr), ter kennis is gebracht, maakt dit niet anders.”
Het oordeel van de Hoge Raad wordt in januari 2025 verwacht. Wordt dus vervolgd. Voor nu wensen wij onze lezers fijne feestdagen en alle goeds voor 2025!
Conclusie A-G Spronken 3 december 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1301
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2024:1301
[1] HR 12 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:375. Zie ook: Beëindiging van procedures over het verschoningsrecht door overeenkomst tussen Openbaar Ministerie, Stibbe en vermogensbeheerder | Nieuwsbericht | Openbaar Ministerie